Overwegingen
1. Eiseres heeft de Sierra Leoonse nationaliteit en is geboren op [1997] . De asielaanvraag van eiseres is eerder bij besluiten van 7 juni 2018 en 14 mei 2020 afgewezen. Bij uitspraak van 20 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen (NL20.12201) het besluit van 14 mei 2020 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres (opnieuw) afgewezen.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit, herkomst, etniciteit en religie van eiseres (element 1);
- Homoseksuele geaardheid: eiseres heeft verklaard lesbisch te zijn (element 2);
- Gedwongen uithuwelijking (element 3);
- Tegen haar wil is eiseres aangewezen om haar oma als Soweh op te volgen (element 4).
3. Uit de processtukken blijkt dat verweerder element (1) geloofwaardig heeft bevonden. Daarnaast blijkt dat eiseres in de beroepsprocedure tegen het besluit van 14 mei 2020 al tegen verweerders standpunt over de elementen (2) en (3) is opgekomen. Bij uitspraak van 20 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, geoordeeld dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer heeft te vrezen voor de man aan wie zij was uitgehuwelijkt en dat er ook geen sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
4. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de elementen (2) en (3) nog in geschil zijn, omdat verweerder in het bestreden besluit op deze elementen is ingegaan en verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van element (3) heeft gewijzigd.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat de elementen (2) en (3) al in de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 augustus 2020 zijn beoordeeld en dat zijn standpunt over element (3) niet is gewijzigd. Volgens verweerder is daarom alleen element (4) nog in geschil.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank een eerder besluit heeft vernietigd, tot gevolg heeft dat, indien in beroep tegen het nieuwe besluit op de aanvraag beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan.1
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 20 augustus 2020 geen hoger beroep heeft ingesteld. Dat verweerder zijn standpunt over de elementen (2) en (3) in het bestreden besluit herhaalt en hiervoor verwijst naar het oordeel van deze rechtbank van 20 augustus 2020, betekent niet dat deze in de huidige procedure nog aan de orde kunnen komen. Immers, in de uitspraak van 20 augustus 2020 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, de beroepsgronden van eiseres tegen de elementen (2) en (3) al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. De stelling van eiseres dat verweerder in het bestreden besluit over element (3) een gewijzigd standpunt heeft ingenomen, volgt de rechtbank niet. Uit het bestreden besluit en het eerdere bestreden besluit van 14 mei 2020 blijkt dat verweerder hierover hetzelfde standpunt heeft ingenomen. Dat verweerder element (3) in het voornemen van 1 april 2020 (van de vorige procedure) ongeloofwaardig vond, maakt dat niet anders, omdat verweerder daar al in het eerder bestreden besluit van 14 mei 2020 op terug is gekomen en vervolgens hieromtrent een ongewijzigd standpunt heeft ingenomen. Voor zover eiseres met haar stelling heeft beoogd te betogen dat dat een hernieuwde beoordeling van element (3) rechtvaardigt, gaat dat betoog dus niet op.
8. Het voorgaande betekent dat de rechtbank uitsluitend de beroepsgronden tegen element
9. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het niet geloofwaardig is dat zij in Sierra Leone gedwongen was om haar oma op te volgen als Soweh. Volgens eiseres werpt verweerder haar (nog steeds) ten onrechte tegen dat zij niet al op jonge leeftijd door haar oma is ingewijd en opgeleid voor de werkzaamheden als Soweh, terwijl zij hiervoor een toereikende verklaring heeft gegeven. Zij is pas bij haar oma gaan wonen, nadat zij in 2011 van haar echtgenoot was gevlucht. In de vier jaar dat zij bij haar oma woonde wist zij dat haar oma Soweh was en besnijdenissen uitvoerde en ging zij ook met haar oma mee naar het bos om medicijnen te zoeken die bij besnijdenissen, bevallingen en ziekte werden gebruikt. Eiseres wijst er verder op dat zij in het aanvullend gehoor heeft verklaard dat haar oma haar – in de vorm van een grapje - heeft verteld dat zij haar later als Soweh zou moeten opvolgen. Hierover heeft zij dus, anders dan verweerder stelt, niet tegenstrijdig verklaard. Verder merkt eiseres op dat zij uitvoerig over de feitelijke gebeurtenissen na het overlijden van haar oma heeft verklaard, dat verweerder deze niet ongeloofwaardig heeft bevonden en dus bijdragen aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder element 4 niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over of en wanneer zij op de hoogte was dat zij haar oma als Soweh (die onder meer besnijdenissen uitvoert)) zou moeten opvolgen. Daarbij heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres eerst in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat haar oma in een gesprek aan haar heeft verteld dat zij haar als Soweh zou moeten opvolgen en dat deze verklaring niet strookt met wat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard. In het nader gehoor heeft eiseres namelijk verklaard dat zij, na een periode van veertig dagen van rouw, voor het eerst hoorde dat zij de taken van haar oma als Soweh zou moeten overnemen en dat zij niet begreep dat de leden van de geheime genootschap wilden dat zij haar oma zou opvolgen. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat, als de oma van eiseres de verwachting/wens van opvolging eerder met eiseres zou hebben besproken, het bevreemdend is dat eiseres dan zo verrast reageerde op de mededeling/wens van de geheime genootschap ( [geheime genootschap] ) dat zij de taken van haar oma moest overnemen.
11. In de zienswijze en ter zitting heeft eiseres betwist dat zij op dit punt tegenstrijdig heeft verklaard. Daarbij wijst eiseres erop dat zij in het aanvullend gehoor van 23 februari 2017 (pagina 15) heeft verklaard dat haar oma tegen haar heeft gezegd dat het goed was om lid te worden van de [geheime genootschap] . Eiseres stelt dat zij hiermee – indirect – ook heeft verklaard dat zij wist dat zij haar oma moest opvolgen, omdat zij onder het lid worden van de [geheime genootschap] hetzelfde begrijpt als het opvolgen van haar oma als Soweh. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Allereerst, omdat in het ambtsbericht inzake Sierra Leone van 18 mei 2011 (het ambtsbericht) onderscheid wordt gemaakt tussen het lid zijn van de [geheime genootschap] en het uitoefenen van de functie van Soweh, zodat deze niet met elkaar gelijk te stellen zijn. Zelfs al zou eiseres in haar stelling worden gevolgd, dan nog heeft zij daarmee de tegenstrijdigheid over wanneer zij wist dat zij haar oma zou moeten opvolgen (tijdens een gesprek met haar oma of na een rouwperiode van veertig dagen), niet weggenomen. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat haar oma haar eerder in de vorm van een grap over de opvolging heeft
verteld. Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt de rechtbank dan ook niet tot het oordeel dat verweerder niet heeft mogen tegenwerpen dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiseres – afgezet tegen de informatie uit het ambtsbericht – bevreemdend en tegenstrijdig heeft mogen vinden. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat uit het ambtsbericht volgt dat de functie van Soweh veel maatschappelijk aanzien heeft en een lange opleiding van zeven tot tien jaar vergt. In dat licht bezien heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat – wanneer haar oma daadwerkelijk de verwachting/wens had dat zij haar als Soweh zou opvolgen – het bevreemdend is dat eiseres deze verwachting/wens dan zo gemakkelijk heeft kunnen weigeren en dat haar oma daarmee akkoord ging. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij tegen haar oma heeft gezegd dat zij niets met de [geheime genootschap] te maken wilde hebben en dat zij niet wilde dat haar oma haar daarin ging mengen. Ook heeft eiseres verklaard dat haar oma haar vervolgens met rust heeft gelaten en niet verder heeft aangedrongen.2 Verder heeft verweerder het ook bevreemdend en tegenstrijdig mogen vinden dat eiseres – in de vier jaren dat zij bij haar oma verbleef – niet is voorbereid op de belangrijke functie van Soweh, terwijl daarvoor een jarenlange voorbereiding nodig is. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd ook verklaard dat zij niet door haar oma is ingewijd in de taken van een Soweh. Naar het oordeel van de rechtbank rijmen deze verklaringen niet met de stelling van eiseres dat haar oma, dan wel de gemeenschap waartoe zij behoorde, van haar verwachtte dat zij haar oma als Soweh zou opvolgen en dat zij haar daartoe – zonder enige opleiding – hebben gedwongen.
13. De rechtbank stelt tot slot vast dat eiseres niet concreet heeft gemotiveerd of onderbouwd op welke wijze haar verklaringen over de feitelijke gebeurtenissen na het overlijden van haar oma maken dat verweerder haar asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De overige tegenstrijdige verklaringen die verweerder op pagina 8 van het bestreden besluit heeft genoemd, zijn niet als relevante elementen van het asielrelaas van eiseres aangemerkt en betreffen ook niet de dragende overwegingen voor afwijzing van de asielvraag van eiseres. Wat eiseres hierover heeft aangevoerd, leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
14. Het voorgaande betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Zie pagina 15 van het aanvullend gehoor van 23 februari 2017 en pagina 4 van de zienswijze van 6 mei 2020.