201009783/1/V3.
Datum uitspraak: 25 januari 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 september 2010 in zaak nr. 10/7975 in het geding tussen:
Bij besluit van 2 september 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 25 september 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 2 februari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat door de vernietiging van het besluit van 2 september 2009 de behandeling van het asielverzoek is teruggebracht in de onderzoeks- en besluitvormingsfase en de vreemdeling dus de mogelijkheid heeft nog stukken ter staving van zijn asielrelaas in te brengen en in het licht daarvan een nieuwe beoordeling van de minister te krijgen over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. In onderhavige procedure zijn de originele dreigbrieven ingebracht alsmede de vertalingen daarvan en deze documenten en hun betekenis voor de geloofwaardigheid van het relaas zijn destijds door de voorzieningenrechter niet beoordeeld, zodat de rechtbank dit zal doen.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak nr. 200206222/1 (AB 2003, 355), heeft het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank een eerder besluit heeft vernietigd, tot gevolg dat, indien in beroep tegen het nieuwe besluit op de aanvraag beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2007 in zaak nr. 200700449/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat slechts nieuw gebleken feiten of omstandigheden een hernieuwde beoordeling van een eerder verworpen beroepsgrond kunnen rechtvaardigen.
2.4. De voorzieningenrechter heeft blijkens de uitspraak van 25 september 2009 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat en toereikend heeft gemotiveerd waarom het relaas positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is. Gelet daarop heeft de rechtbank niet onderkend dat slechts indien de door de vreemdeling overgelegde dreigbrieven kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden dit een hernieuwde beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas door de rechter zou kunnen rechtvaardigen. Nu de inhoud van de door de vreemdeling thans in origineel overgelegde dreigbrieven reeds door de voorzieningenrechter bij zijn oordeel zijn betrokken, is reeds daarom geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De rechtbank heeft mitsdien ten onrechte opnieuw een oordeel gegeven over de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 februari 2010 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
4. Het beroep van de vreemdeling dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 september 2010 in zaak nr. 10/7975;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vonk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012
345-665.
Verzonden: 25 januari 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,