ECLI:NL:RBDHA:2021:15500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van suppletie-uitkering op basis van de Suppletieregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Defensie, waarbij haar suppletie-uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres ontving een suppletie-uitkering, maar volgens verweerder was dit bedrag onterecht uitbetaald omdat eiseres ook een IVA-uitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks de stelling van verweerder dat het beroepschrift te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder het teruggevorderde bedrag van €10.214,50 voldoende heeft onderbouwd en dat de terugvordering rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de suppletie-uitkering ten onrechte aan eiseres is uitbetaald en dat verweerder bevoegd was om dit bedrag terug te vorderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de suppletie-uitkering mag terugvorderen. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/427 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de minister van Defensie, voorheen de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: U. Ugur).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder waarbij haar suppletie-uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken en teruggevorderd.
1.1
Bij besluit van 17 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een bedrag van €10.214,50 te veel aan suppletie-uitkering uitbetaald heeft gekregen en dit bedrag teruggevorderd.
1.2
Bij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021 middels een videoverbinding. Eiseres is hierbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bedrag van €10.214,50 terug kan vorderen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bedrag van €10.214,50 terug kan vorderen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Voor deze uitspraak is artikel 4, aanhef en onder a, van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie (de Suppletieregeling) van belang. Op grond van deze bepaling komt het recht op suppletie niet tot uitbetaling zolang de betrokkene een uitkering op grond van de WAO ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
5. De rechtbank is uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
5.1
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 juli 2009 een suppletie-uitkering toegekend.
5.2
Bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2011 is door het UWV aan eiseres met terugwerkende kracht tot 1 juli 2009 een IVA-uitkering toegekend.
5.3
Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder over de maanden juli 2009 tot en met augustus 2011 een bedrag van €10.214,50 teruggevorderd. De reden hiervoor is dat de suppletie-uitkering op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Suppletieregeling volgens verweerder niet tot uitkering had mogen komen, omdat eiseres over deze periode een IVA-uitkering ontving.
Is het beroepschrift ontvankelijk?
6. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het beroepschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege termijnoverschrijding, omdat het bestreden besluit is gedagtekend op 26 november 2020 en het beroepschrift van eiseres door de rechtbank is ontvangen op 11 januari 2021. Eiseres heeft dit betwist en gesteld het bestreden besluit te hebben ontvangen op 5 december 2020, waardoor zij tijdig beroep heeft ingesteld en ontvankelijk moet worden geacht.
6.1
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter, in geval van niet-aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het besluit is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is. [1] Verweerder heeft niet aan de hand van een deugdelijke verzendadministratie aangetoond het bestreden besluit op 26 november 2020 verzonden te hebben. De rechtbank zal daarom uitgaan van de door eiseres gestelde datum van ontvangst van 5 december 2020. Dit betekent dat het beroepschrift op 11 januari 2021 tijdig is ingediend en ontvankelijk moet worden geacht.
Is verweerder bevoegd het bedrag terug te vorderen?
7. Eiseres stelt dat verweerder niet bevoegd is het bedrag terug te vorderen. Artikel 4 van de Suppletieregeling bepaalt dat het recht niet tot uitbetaling komt indien de betrokkene een uitkering op grond van de WAO ontvangt. Eiseres is het niet met verweerder eens dat dit ook bij andere uitkeringen geldt, daar is geen wettelijke grondslag voor.
7.1
Volgens verweerder komt het bij de toepassing van artikel 4, aanhef en onder a, van de Suppletieregeling aan op de zinsnede ‘een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer’. Indien er vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer een aanspraak op basis van een andere regeling bestaat, dan vervalt het recht op suppletie. Deze grens is in deze bepaling opgenomen omdat de Suppletieregeling, zoals ook blijkt uit de officiële titel van deze regeling, bestemd is voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Artikel 4, aanhef en onder a, van de Suppletieregeling spreekt van ‘een uitkering op grond van de WAO’ omdat de suppletieregeling van 27 oktober 1997 dateert. De WAO is overgegaan in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA is op 1 januari 2006 in werking getreden en geldt voor werknemers die op of na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden.
7.2
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste ambtenarenrechter een bestuursorgaan op grond van het algemeen rechtsbeginsel, dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, bevoegd is om tot terugvordering van het te veel betaalde over te gaan, tenzij andere algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. [2] De verjaringstermijn voor het nemen van een terugvorderingsbesluit is 5 jaar en vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit omtrent terugvordering in de rede ligt. [3]
7.3
De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat de Suppletieregeling bestemd is voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten en dat het bij de toepassing van artikel 4, aanhef en onder a, van die regeling aan komt op de vraag of een uitkeringsgerechtigde tevens aanspraak heeft op een inkomensvoorziening vanwege arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde gelijktijdig aanspraak kan maken op meerdere inkomensvoorzieningen op basis van verschillende regelingen. Daarom volgt de rechtbank niet het ter zitting gevoerde betoog van eiseres dat de Suppletieregeling in 2005 is gewijzigd en dat de wetgever, indien hij het wenselijk had gevonden dat het cumulatieverbod van artikel 4, aanhef en onder a, ook op andere uitkeringen dan de WAO van toepassing zou zijn, dit verbod bij deze wijziging zou hebben aangepast. Een dergelijke uitleg staat haaks op het doel van de bepaling, die helder is. De rechtbank concludeert dat de suppletie-uitkering ten onrechte aan eiseres is uitbetaald en dat verweerder daarom gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid deze binnen 5 jaar terug te vorderen.
Heeft verweerder het teruggevorderde bedrag voldoende onderbouwd?
8. Eiseres stelt dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet onderbouwd is. Bij het primaire besluit wordt er teruggevorderd over de maanden april 2011 tot en met september 2011. Hoe dit tot een bedrag van €10.214,50 leidt, is niet duidelijk.
8.1
Verweerder geeft aan het bedrag wel voldoende onderbouwd te hebben. Bij de uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar heeft hij een bijlage gevoegd waarin het bedrag van €10.214,50 is gespecificeerd. Met betrekking tot het wachtgeld onderwijspersoneel stelt verweerder dat hij hier bij het bestreden besluit niet meer op terug is gekomen, daarom is deze omissie hersteld.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het teruggevorderde bedrag voldoende heeft onderbouwd en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft bij de uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar een bijlage gevoegd waarin het teruggevorderde bedrag is gespecificeerd. Uit deze bijlage blijkt dat er teruggevorderd wordt over de periode van
juli 2009 tot en met augustus 2011. Dit is de gehele periode waarover de suppletie-uitkering blijkens de toekenningsbeschikking aan eiseres is toegekend. Dit strookt met het feit dat aan eiseres bij de beslissing op bezwaar van het UWV met terugwerkende kracht tot 1 juli 2009 een IVA-uitkering is toegekend, waardoor de gehele suppletie-uitkering ten onrechte aan eiseres is uitbetaald en in zijn geheel terug wordt gevorderd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder de suppletie-uitkering van eiseres terug mag vorderen. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:715.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3702.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4010.