ECLI:NL:RBDHA:2021:15441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6946 en AWB 20/6947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herhaalde aanvraag voor verblijfsvergunning regulier bij referent in Nederland door Canadese eisers met vluchtelingenachtergrond

In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Irak en met de Canadese nationaliteit, een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier bij hun zoon, die in Nederland verblijft. Eiser 1 en eiseres hebben medische en psychische klachten, en hun verzoek om verblijf is eerder afgewezen. De rechtbank heeft op 12 februari 2021, na behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, de aanvragen van eisers afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een ander besluit. De eerdere afwijzing van de aanvragen op 27 juni 2018 stond in rechte vast, omdat eisers daartegen geen bezwaar hadden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de verslechtering van de gezondheidssituatie van eisers en de verhuizing van hun dochter naar Zweden geen nieuwe feiten of omstandigheden vormden die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor eisers geen gelijk kregen en hun proceskosten niet vergoed werden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/6946 en AWB 20/6947
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 februari 2021 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker 1] , geboren op [1950] ,(eiser/verzoeker 1)
[eiseres/verzoekster] , geboren op [1957], (eiseres/verzoekster)
en [eiser/verzoeker 2] , geboren op [1989](eiser/verzoeker 2), allen van Canadese nationaliteit, samen te noemen eisers/verzoekers,
V-nummers: [v-nummer] , [v-nummer] en [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Bakker).

Inleiding en procesverloop

Eisers/verzoekers (hierna: eisers) en [referent] (hierna: referent), de zoon van eiser 1 en eiseres, zijn afkomstig uit Irak. Referent heeft vanaf 2007 een asielvergunning in Nederland. Eisers en hun dochter/zus [A] zijn in 2012 met hulp van de Verenigde Naties vanuit Syrië in Canada terechtgekomen. Inmiddels hebben zij de Canadese nationaliteit.
De andere drie kinderen van eiser en eiseres wonen in Europa. Twee dochters in Nederland en één zoon in Duitsland. Dochter [A] is inmiddels vanuit Canada naar Zweden verhuisd en heeft daar een verblijfsvergunning geldig vanaf 11 februari 2019 tot 11 februari 2021
.
Eiser 2 heeft een leerstoornis en verschillende psychische klachten.
Eiser 1 lijdt aan schildklierkanker, hoge bloeddruk en lage rugpijn. Eiseres heeft last van angsten, schildklierproblemen, vaak optredende hypoglycemie en flauwvallen.
Eisers hebben eerder op 15 september 2017 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij referent. Deze aanvragen heeft verweerder op 27 juni 2018 afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers geen bezwaar gemaakt. Namens eisers is op 8 april 2019 gevraagd om wegens nieuwe feiten en omstandigheden een verblijfdocument af te geven. Verweerder heeft op 1 mei 2019 gereageerd en dit verzoek aangemerkt als een verzoek om herziening van de besluiten van 27 juni 2018. Verweerder is niet ingegaan op dit verzoek omdat er bezwaar open stond tegen deze besluiten en eisers daarvan geen gebruik hebben gemaakt.
Op 8 oktober 2019 hebben eisers een herhaalde aanvraag ingediend voor verblijf bij referent.
Bij besluiten van 16 januari 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een ander besluit.
Bij besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 16 januari 2020 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het spoedeisend belang van dit verzoek is gelegen in de onhoudbare situatie in Canada en eisers vragen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij naar Nederland kunnen reizen om de procedure af te wachten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek behandeld op de zitting van 12 februari 2021 via een Skypeverbinding. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers en de tolk M.K. Zahweh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank/voorzieningenrechter direct mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

  • De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
  • De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen en hun proceskosten niet vergoed krijgen. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) geeft hiervoor de volgende uitleg.

Overwegingen

1. Eisers hebben eerder een aanvraag gedaan voor verblijf bij referent. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen bij besluiten van 27 juni 2018. Hieraan heeft verweerder – voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat eisers vanwege medische of psychische problematiek niet zelfstandig kunnen functioneren, zo nodig met hulp van (professionele) derden. Niet is aangetoond dat die zorg in Canada niet kan worden verkregen. Dat de arts aangeeft dat eisers zich zorgen maken, is onvoldoende. Verder heeft verweerder zich in zijn besluiten van 27 juni 2018 op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat er in Canada niemand is die eisers kan bijstaan indien zij hulp of zorg nodig hebben. Er is alleen gesteld dat de in Canada verblijvende dochter/zus van plan is te emigreren naar Zweden.
2. Tegen deze besluiten hebben eisers geen bezwaar gemaakt, zodat de besluiten in rechte vast staan.
3. Op 8 oktober 2019 hebben eisers opnieuw een verblijfsvergunning aangevraagd voor verblijf bij referent. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen omdat volgens verweerder de stukken die eisers bij hun aanvraag hebben overgelegd niet kunnen afdoen aan de besluiten van 27 juni 2018. Verweerder heeft deze besluiten bij het bestreden besluit gehandhaafd.
4. Eisers hebben aangevoerd dat door het voortschrijden van de tijd de noodzaak om naar Nederland te verhuizen steeds groter wordt. Eiser 1 en eiseres worden ouder en gebrekkiger vanwege hun eigen aandoeningen en zijn steeds minder goed in staat om adequaat voor eiser 2 te zorgen. De verhuizing van eisers dochter/zus naar Zweden maakt de noodzaak te verhuizen nog dringender. Dit wordt door hun artsen onderschreven. Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met de bijzondere feiten en omstandigheden van het gezin. Eisers hebben een vluchtelingenachtergrond en zij hebben er niet voor gekozen om van hun kinderen te worden gescheiden. De overheden die voor hun verspreiding hebben gezorgd, dienen ook voor hun hereniging te zorgen.
5. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Wanneer geen nova worden vermeld, kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) moet onder nova worden begrepen feiten en omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten en omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten en omstandigheden voor die een – hernieuwde – toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. [1]
7. In deze zaak heeft verweerder artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toegepast. De rechtbank moet daarom aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel beleid van verweerder beoordelen of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eisers hebben aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [2]
8. De rechtbank oordeelt dat de verslechtering van de gezondheidssituatie van eisers, de omstandigheid dat eiser 1 en eiseres steeds ouder worden en zich steeds meer zorgen maken over eiser 2 en dat hun dochter/zus naar Zweden is geëmigreerd, geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb en de rechtspraak van de ABRvS. Het zijn weliswaar veranderingen in de situatie van eisers, maar deze veranderingen hoefden er niet toe te leiden dat verweerder nu wél een verblijfsvergunning zou moeten verlenen. Verweerder heeft kunnen beslissen dat nog steeds niet is aangetoond dat eisers de hulp en zorg die zij nodig hebben niet in Canada zouden kunnen krijgen, eventueel met hulp van (professionele) derden, en om die reden persé bij referent in Nederland zouden moeten verblijven. De meest recente informatie van de psychiater en de psycholoog is daarvoor niet voldoende en is overigens niet nader feitelijk onderbouwd. Verweerder heeft ook het Bureau Medische Advisering (BMA) niet om advies hoeven vragen want de bewijslast ligt bij eisers.
9. De verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg [3] en zittingsplaats Dordrecht [4] gaat niet op, want volgens vaste rechtspraak van de ABRvS zijn rechterlijke uitspraken geen wijziging van het recht en dus geen nieuwe feiten of omstandigheden. [5]
10. Verweerder heeft de aanvraag mogen afwijzen op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig of evident onredelijk is. De rechtbank begrijpt dat referent zich zorgen maakt om zijn ouders en broer, maar dat maakt deze uitspraak niet anders. Hetgeen eisers naar voren hebben gebracht over hun vlucht uit het land van herkomst en het verspreid raken van hun gezin, hoe schrijnend ook, speelt in deze procedure ook geen rol. Het beroep is ongegrond.
11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2021 en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4250.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3218.
3.Uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11500.
4.Uitspraak van 19 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11788.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4551.