In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, en de minister van Defensie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om de functie van junior informatiemanager niet aan hem toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de functie niet heeft gepubliceerd met bevorderingsruimte, omdat alleen militairen in de rang van kapitein in de selectie zijn meegenomen. Eiser, die in de rang van opperwachtmeester werkt, was niet geselecteerd omdat hij niet voldeed aan de functie-eisen die aan de rang van kapitein waren verbonden.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister bij het toewijzen van functies een discretionaire bevoegdheid heeft en dat de rechterlijke toetsing van deze bevoegdheid terughoudend moet zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij niet eerlijk was behandeld in de sollicitatieprocedure, niet kunnen volgen. De minister had voldoende gemotiveerd waarom de functie niet met bevorderingsruimte was gepubliceerd en dat dit in het belang van de organisatie was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de frustraties van eiser begrijpelijk zijn, maar dat de minister hem op de mogelijkheden heeft gewezen om een officiersfunctie te bereiken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.