10.1.Verweerder heeft de in de ruimtelijke onderbouwing toegelicht dat voor dure appartementen 2,1 parkeerplaatsen per appartement zijn vereist. Deze norm is neergelegd in de Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014. Bij 9 appartementen zijn aldus 19 parkeerplaatsen benodigd. Het plan voorziet in dit aantal parkeerplaatsen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres betoogt dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het plan in te weinig parkeergelegenheid voorziet. De niet met stukken onderbouwde stelling van eiseres is daartoe onvoldoende. Het betoog slaagt niet.
11. Verweerder is tot slot in de Nota gemotiveerd ingegaan op kritiek van eiseres. Eiseres heeft niet gemotiveerd waarom de beantwoording van verweerder niet deugdelijk is. Dit betoog van eiseres slaagt niet.
12. Het betoog van eiseres dat de herontwikkeling om haar genoemde redenen haar woongenot aantast, laat de rechtbank voor nu onbesproken, in afwachting van het resultaat van de gelegenheid die de rechtbank hierna aan verweerder zal bieden om de gebreken in de besluitvorming te herstellen.
13. Zoals hiervoor is overwogen onder 4 .8 en 5.2 dient verweerder het bestreden besluit van een nadere motivering te voorzien. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering van het bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder nader motiveren waarom het bouwplan in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand wordt geacht. Daartoe dient verweerder de reactie van de welstandscommissie op het tegenadvies van eiseres over te leggen, dan wel dient verweerder alsnog een reactie van de welstandscommissie op het tegenadvies te vragen. Daarbij dient verweerder tevens inzichtelijk te maken hoe het welstandsadvies en de reactie op het tegenadvies tot stand zijn gekomen en dat dit is gebeurd in overeenstemming met hetgeen daarover is bepaald in hoofdstuk 9 van de Bouwverordening Alphen aan den Rijn 2018. Daarnaast moet verweerder nader motiveren of het bouwplan wat betreft de goothoogte, de bouwhoogte en het bouwen buiten het bouwvlak en op het deel van het perceel waarop de bestemming “Tuin” rust, in strijd is met wat hierover in het bestemmingsplan is bepaald en zo ja, of er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in dit specifieke geval ruimte is om hiervan af te wijken.
14. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Ter voorkoming van vertraging van de afhandeling van het beroep wordt geen uitstel van de termijn verleend.
15. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die in de tussenuitspraak zijn besproken en de beroepsgronden die, zoals onder 12 is overwogen, vooralsnog uitdrukkelijk onbesproken zijn gelaten, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.