ECLI:NL:RBDHA:2021:12551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
NL 21.12393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van eiser, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser, die een verblijfsvergunning heeft in Cyprus, was op 21 juli 2021 onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze maatregel onrechtmatig was, omdat uit het EURODAC-onderzoek bleek dat eiser rechtmatig verblijf had in een andere EU-lidstaat. De rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor de grensdetentie, aangezien het grensbewakingsbelang ontbrak. Eiser had op 20 juli 2021 aangegeven asiel te willen aanvragen en had een geldig Syrisch paspoort overgelegd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend voor de periode van onrechtmatige vrijheidsontneming van 21 juli tot 9 augustus 2021, ter hoogte van € 2.000,-. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12393

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 9 augustus 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Partijen zijn telefonisch gehoord en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.1
Eiser voert primair aan dat de vrijheidsontnemende maatregel ten onrechte is opgelegd. Eiser betoogt dat voor verweerder van meet af aan duidelijk was dat hij rechtmatig verblijf heeft in een andere EU lidstaat. Eiser heeft op 20 juli 2021 op de luchthaven Schiphol te kennen gegeven dat hij asiel wil aanvragen en heeft een geldig Syrisch paspoort overgelegd. Tijdens het gehoor heeft hij aangegeven dat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel in Cyprus, hetwelk het EURODAC onderzoek van 21 juli 2021 heeft bevestigd. Eiser betoogt dat er geen sprake is van enig grensbewakingsbelang, omdat hij rechtmatig verblijf heeft in Cyprus en hij op grond daarvan al toegang heeft tot de EU. En omdat het grensbewakingsbelang ontbreekt, is er geen geldige grondslag voor de huidige grensdetentie en heeft verweerder zijn besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Eiser wijst daarbij op enkele recente uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van
18 mei 2021 (NL21.5451) en 28 juni 2021 (NL21.8457), waarin de rechtbank tot eenzelfde redenering en overwegingen was gekomen. Tegen de laatste uitspraak is door verweerder hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is bij uitspraak van 28 juli 2021 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) gegrond verklaard, waarbij de Afdeling het beroep alsnog ongegrond heeft verklaard (202104284/1/V3). De Afdeling oordeelt in deze uitspraak dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de grensprocedure na het eerste gehoor niet langer kon worden toegepast. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank zich ten onrechte gemengd in de inrichting van het onderzoeksproces in asielzaken. De gemachtigde van eiser geeft aan deze overweging van de Afdeling onbegrijpelijk te vinden. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de Afdeling de beroepsgrond ten onrechte als zodanig heeft opgevat. De beroepsgrond hield volgens gemachtigde juist verband met de bewaringsprocedure waarin sprake is van grensdetentie. Het oordeel van de rechtbank en gemachtigde was dat vanwege het rechtmatig verblijf in een andere EU-staat het grensbewakingsbelang ontbreekt, waardoor de grondslag van de grensdetentie ontbreekt en de inbewaringstelling derhalve geen deugdelijke grondslag had. Nu de Afdeling aan dat betoog geen overweging heeft gewijd, voert eiser in deze zaak dezelfde beroepsgrond aan als in de bovengenoemde uitspraken. Eiser vraagt de rechtbank zijn beroep, in afwijking van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, gegrond te verklaren en de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan onrechtmatig te achten.
2.3
Subsidiair stelt eiser dat in ieder geval tijdens of direct na het aanmeldgehoor op
26 juli 2021 duidelijk was dat hij internationale bescherming in een ander EU land geniet, zodat de vrijheidsontnemende maatregel direct na het aanmeldgehoor had moeten worden opgeheven.
2.4
Nog meer subsidiair betoogt eiser het volgende. Bij beschikking van 5 augustus 2021 is zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, Vw, niet-ontvankelijk verklaard. Een medewerker van de IND heeft op 6 augustus 2021 per mail laten weten dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven zodra eiser uit quarantaine komt. Eiser stelt dat in ieder geval nadat de beschikking bekend is gemaakt, een geldige titel voor het ontnemen van zijn vrijheid ontbreekt. Niet valt in te zien dat eiser niet op een andere geschikte locatie in quarantaine kan dan in een detentiecentrum. Eiser betoogt dat hij vanaf 5 augustus 2021 zonder geldige titel van zijn vrijheid werd beroofd. Dit zou volgens eiser moeten leiden tot een hogere schadevergoeding dan normaal. Eiser stelt dat schadevergoeding moet worden toegekend ter hoogte van 150% van het geldende normbedrag.
3. De rechtbank volgt het betoog van gemachtigde en is in deze zaak van oordeel dat eisers inbewaringstelling onrechtmatig geworden is vanaf 21 juli 2021, het moment dat uit het EURODAC onderzoek is gebleken en derhalve vast staat dat eiser al een verblijfsvergunning heeft in Cyprus en derhalve rechtmatig verblijf heeft binnen de Europese Unie. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder vanaf dat moment zich niet meer op het standpunt stellen dat er sprake is van een grensbewakingsbelang dat maakt dat eiser gedurende zijn asielaanvraag in grensdetentie moet verblijven. De rechtbank acht voor dit oordeel van belang dat ook de rechtbank in de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling geen overwegingen hierover kan afleiden. Verweerder heeft verder op zitting aangegeven dat in de beoordeling of er sprake is van het bewaken van de grens geen onderscheid wordt gemaakt tussen asielzoekers die al rechtmatig verblijf in de Europese Unie hebben en andere asielzoekers. De rechtbank vindt dit standpunt in het licht van de voorgaande overwegingen niet deugdelijk.
4. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de vrijheidsontnemende maatregel vanaf
21 juli 2021 onrechtmatig. Het beroep is daarom gegrond.
5. De rechtbank acht gronden aanwezig om over de periode van 21 juli 2021 tot en met
9 augustus 2021 schadevergoeding toe te kennen. Deze vergoeding wordt als volgt berekend: 20 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.000,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.000,- , te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van M.M.J. Mooijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.