ECLI:NL:RBDHA:2021:14737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
NL21.17992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende jongeman, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 15 december 2021.

De rechtbank overweegt dat de eiser op 31 maart 2021 Italië op illegale wijze is ingereisd en dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat Italië niet kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen. Hij verwijst naar verschillende rapporten die de zorgwekkende situatie van asielzoekers in Italië beschrijven.

De rechtbank stelt vast dat, hoewel er tekortkomingen zijn in de opvang van asielzoekers in Italië, de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er niet in geslaagd om aan te tonen dat zijn situatie afwijkt van de algemene situatie in Italië. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat overdracht aan Italië onevenredige hardheid zou betekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17992

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.M. Weteling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.17993, op 15 december 2021 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 1 januari 1999 en de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 28 april 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 31 maart 2021 Italië op illegale wijze is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Nederland heeft op grond van dit artikel een verzoek om overname gedaan. Italië heeft niet binnen de termijn van twee maanden gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijk van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt als slachtoffer van de oorlog in Syrië bijzonder kwetsbaar te zijn. Eiser wijst erop dat de algemene situatie en de leefomstandigheden van asielzoekers in Italië zorgwekkend zijn. De opvangvoorzieningen in Italië zijn problematisch en er is geen toegang tot medische zorg en juridische hulpverlening, aldus eiser. Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst eiser naar het AIDA-rapport van juni 2021, het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 en de door het EHRM [2] getroffen interim measure in de zaak A.T. tegen Nederland. Tot slot stelt eiser dat het asielverzoek van zijn broer, die ongeveer twee maanden geleden in Nederland is gearriveerd, wel inhoudelijk door Nederland wordt behandeld. Eiser concludeert daarom dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich moet trekken met toepassing van artikel 16 dan wel artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen ten opzichte van eiser nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin niet geslaagd.
6. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat de Afdeling [3] in meerdere (recente) uitspraken heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. [4] Bij deze uitspraken zijn verschillende bronnen, waaronder het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 en het AIDA-rapport van mei 2020, betrokken. Meer recent heeft de Afdeling in een uitspraak geoordeeld dat het AIDA-rapport van juni 2021 geen wezenlijk andere informatie bevat dan het AIDA-rapport van mei 2020. [5]
7. De vrees van eiser dat hij in Italië niet zal worden beschermd en daar geen toegang zal hebben tot elementaire voorzieningen, is niet gestoeld op zijn eigen ervaringen. Eiser heeft in Italië immers niet om internationale bescherming verzocht. Ook blijkt uit het relaas van eiser dat hij in Italië opvang en medische verzorging heeft genoten. Bovendien heeft Italië met het fictieve overnameakkoord gegarandeerd dat eisers asielaanvraag in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dit betekent dat zelfs als eiser bij terugkeer onverhoopt geen medische zorg of juridische bijstand zou krijgen of als de opvangvoorzieningen onvoldoende zouden zijn, het op zijn weg ligt om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
8. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Tarakhel. [6] De enkele stelling dat eiser de oorlog in Syrië is ontvlucht, is daarvoor onvoldoende. Overigens heeft het EHRM in het arrest inzake M.T. tegen Nederland (M.T.) geoordeeld dat verweerder, ook waar het kwetsbare asielzoekers betreft, ten aanzien van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] Dat het EHRM in andere zaken over de situatie van Dublinclaimanten in Italië interim measures heeft getroffen die, bij het uitblijven van een uitspraak in de bodemprocedure, nog altijd van kracht zijn, betekent niet dat aan het arrest M.T. geen betekenis toekomt.
9. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er in gevallen waarbij personen afhankelijk zijn van elkaars hulp voor dat die personen bij elkaar blijven of worden verenigd. Daargelaten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn broer in Nederland verblijft, is diens enkele aanwezigheid in Nederland onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een zodanige (wederzijdse) afhankelijkheid, dat op verweerder de plicht rust om eiser met zijn broer te herenigen en uit dien hoofde de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielverzoek op zich te nemen.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid zou getuigen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser, ondanks de verantwoordelijkheid van Italië, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
Conclusie
11. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraken van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2129, 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, 25 februari, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
5.Uitspraak van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738.
6.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland ((ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
7.EHRM 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.