ECLI:NL:RBDHA:2021:14723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
NL21.6469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inkomensvereiste en arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 december 2021, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard. Eiser, van Turkse nationaliteit, had de aanvraag ingediend om bij zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te kunnen wonen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het inkomensvereiste. De rechtbank oordeelde dat de partner van eiser, referente, niet over voldoende en duurzaam inkomen beschikte, wat een vereiste is voor de verlening van de mvv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gehandeld. Eiser had aangevoerd dat referente volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de bijzondere omstandigheden en de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris niet in strijd met de wet had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve belemmeringen waren voor referente om in Turkije te verblijven en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien verweerder terecht had geoordeeld dat het bezwaar van eiser niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Volkers).

Procesverloop

In het besluit van 24 augustus 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ' afgewezen.
In het besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder was aanwezig [naam] en een tolk, de heer Koç.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
Eiser is van Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1971. Hij wil in Nederland wonen bij zijn partner, [naam] (hierna referente). Zij heeft de Nederlandse nationaliteit. Referente heeft daarom op 25 juni 2020 een aanvraag ingediend voor verlening van een mvv aan eiser in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV), voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] '.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, omdat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Dat wil zeggen dat het inkomen van referente niet zelfstandig, voldoende en/of duurzaam is. Verweerder ziet op grond van zijn beleid [1] geen aanleiding om referente vrij te stellen van het middelenvereiste. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er ook geen bijzondere omstandigheden zijn waarom hij van het geldende beleid zou moeten afwijken [2] . Ook niet op grond van het arrest Chakroun [3] , waar eiser een beroep op heeft gedaan. Verder leidt de afwijzing van de aanvraag volgens verweerder niet tot schending van artikel 8 van het EVRM [4] . Tot slot heeft verweerder afgezien van het horen in bezwaar [5] .
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak aan de hand van de beroepsgronden van eiser of verweerder dit besluit op goede gronden heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en zal hieronder uitleggen waarom.
Zijn de inkomsten van referente voldoende?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat referente ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit niet zelfstandig en duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering die referente op dit moment ontvangt op grond van de Anw [6] niet duurzaam is. Hij vervalt zodra haar partner zich bij haar in Nederland zou vestigen.
4.2
Referente ontvangt naast haar uitkering ook inkomsten uit pensioenen, van in totaal € 410,- per maand, en verschillende toeslagen. Voor uitkeringen krachtens de Toeslagenwet worden geen afzonderlijke premies geheven of afgedragen. Gelet hierop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de uitkeringen krachtens de Toeslagenwet niet kunnen worden aangemerkt als inkomen, verworven uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premies zijn afgedragen, als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, van het Vb [7] . Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat referente minder inkomen verwerft dan het Wml [8] -normbedrag voor echtparen van € 1.785,89 per maand en dat referente daarom niet voldoet aan het inkomensvereiste.
4.3
Ook het beroep van eiser op het arrest Chakroun slaagt niet. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder een verkeerde, te strenge inkomensnorm hanteert overweegt de rechtbank dat het zelfstandige, duurzame inkomen van referente onvoldoende is om te voldoen aan de bijstandsnorm, en haar zelfs niet in staat stelt zelfstandig haar vaste lasten te dekken zoals zij die heeft onderbouwd in bezwaar en beroep.
Voor zover eiser aanvoert dat hij eventuele tekorten kan aanvullen uit zijn eigen vermogen, bestaand uit een te verkopen stuk land en vee in Turkije, en dat hij in Nederland kan werken als elektricien of in de bouw, heeft verweerder dat naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als een onzekere toekomstige gebeurtenis, waarvan niet zonder meer van kan worden uitgegaan. Verder volgt uit rechtsoverweging 52 van het arrest Chakroun dat referente eerst moet bewijzen dat zij over stabiele en regelmatige inkomsten kan beschikken om in haar algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en die van eiser te kunnen voorzien. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had verweerder referente moeten vrijstellen van het inkomensvereiste?
5. In het Vb en de Vc [9] staat dat iemand – onder meer – wordt vrijgesteld van het middelenvereiste als hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is of blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat referente meerdere zware medische klachten heeft. Om die reden komt zij in aanmerking voor een uitkering op grond van de Anw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom referente niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste voldoet. Eiser heeft in bezwaar niet aangetoond dat referente blijvend en volledig arbeidsongeschikt is en blijvend niet in staat is om arbeid te verrichten. De overgelegde medische documenten en de e-mail van MediThemis zijn daartoe onvoldoende.
5.2
In beroep heeft eiser onder meer een verklaring overgelegd van het Uwv [10] van 17 juni 2021, waarbij een verzekeringsgeneeskundige rapportage van een keuring van referente in het kader van de Anw van 16 januari 2014 is meegezonden. Aangezien deze stukken een nadere onderbouwing vormen van de door eiser eerder ingenomen stelling dat referente volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, betrekt de rechtbank deze wel in de beoordeling of verweerder eiser in aanmerking zou moeten brengen voor vrijstelling van het middelenvereiste.
5.2.1
De verzekeringsarts concludeert in deze rapportage van januari 2014 dat
- referente als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken wegens volledige arbeidsongeschiktheid buiten staat is om 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij/zij arbeid verricht of het laatst verricht heeft, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen;
- deze toestand in elk geval bestaat sedert 10 oktober 2013; en
- haar toestand statisch is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft referente hier echter niet mee onderbouwd dat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. De destijds verrichte keuring was er niet op gericht om vast te stellen of bij referente sprake was van langdurige, structurele beperkingen en volledige duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts heeft destijds vastgesteld of referente in genoemde periode arbeidsongeschikt was in de mate als omschreven in artikel 11 van de Anw, meer dan 45%, zodat zij in aanmerking kon komen voor een Anw-uitkering. Dat de verzekeringsarts destijds een ruimere beoordeling heeft gemaakt, en dat eiseres duurzaam 100% arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt, zoals eiser stelt, staat op grond van deze rapportage niet vast.
5.2.2
Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van eiser om aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste. Het ligt niet op de weg van verweerder om op grond van overgelegde medische stukken zelf een inschatting te (laten) maken over de mate van arbeidsongeschiktheid van referente. Eisers stelling dat het vanwege de kosten en de beperkte beschikbaarheid van verzekeringsartsen niet mogelijk is een medisch en arbeidskundig onderzoek te laten verrichten, is niet onderbouwd. Het beroep dat eiser ter zitting heeft gedaan op het arrest K. en A. [11] , van 9 juli 2015, en zijn betoog naar analogie van dit arrest dat verweerder gezinshereniging door deze eisen onmogelijk maakt, slaagt daarom ook niet. Ook ziet de rechtbank om die reden geen aanleiding om zelf een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals eiser heeft verzocht.
Had verweerder een uitzondering op het beleid moeten maken?
6. Verweerder moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen in overeenstemming met de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen [12] .
7. Eiser voert aan dat referente een Anw-uitkering ontvangt en daarmee in geen van de uitzonderingscategorieën valt. Zij is niet onderhavig (geweest) aan de verplichting om aan arbeidsinschakeling te voldoen en stelselmatige (her)keuringen, maar is in feite al 8 jaar arbeidsongeschikt. Zij heeft medische problematiek, is laagopgeleid en heeft geen arbeidsverleden, spreekt beperkt Nederlands, en is 56 jaar oud. Zelfs indien verweerder aanneemt dat zij niet volledig arbeidsongeschikt is, kan zij nooit volledig participeren in het reguliere werkveld en zal daarmee ook nooit daadwerkelijk kunnen voldoen aan het middelenvereiste. Indien geen vrijstelling voor het middelenvereiste wordt verleend zijn de gevolgen voor referente en eiser onevenredig, zij kunnen zich niet binnen enige voorzienbare termijn herenigen. Eiser meent dat verweerder niet alle omstandigheden voldoende heeft betrokken en het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Ter zitting heeft hij daarbij gewezen op een uitspraak van de deze rechtbank en zittingsplaats van 1 juli 2020 [13] .
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, weliswaar summier, de hierboven gestelde omstandigheden voldoende heeft betrokken in zijn afweging en op grond van de door eiser gestelde persoonlijke en medische omstandigheden heeft kunnen concluderen dat er geen aanleiding is om van zijn beleid af te wijken. Daarbij heeft verweerder betrokken dat er inderdaad sprake is van een afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook dat referente wordt behandeld voor haar medische klachten. Niet is aangetoond dat voor referente geen mogelijkheid bestaat om passend werk te vinden of dat haar kansen op de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en daarmee aan het middelenvereiste te voldoen. Het beroep op de uitspraak van 1 juli 2020 slaagt ook niet, nu in die zaak sprake was van een jaarlijkse ontheffing van de arbeidsverplichting, waaraan een beoordeling van een verzekeringsarts ten grondslag lag. Ook de verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 11 januari 2017 [14] treft geen doel, nu verweerder in die zaak ten aanzien van het beroep op artikel 4:84 van de Awb alleen heeft verwezen naar het eigen beleid en de aangevoerde omstandigheden onvoldoende (kenbaar) had betrokken. Omdat referente slechts één keer door een verzekeringsarts is beoordeeld in 2014, waarbij niet is komen vast te staan dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, staat niet onomstotelijk vast dat zij geen arbeidsmogelijkheden heeft en dat sprake is van een samenspel van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot het toestaan van verblijf aan eiser.
Had verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf moeten toestaan aan eiser?
8. De rechtbank stelt voorop dat zij de belangenafweging, zoals gemaakt door verweerder, terughoudend dient te toetsen. Dit betekent dat de rechtbank niet zelf de betrokken belangen mag afwegen, maar moet beoordelen of verweerder alle relevante belangen heeft betrokken en in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn heeft meegewogen in de belangenafweging en deze niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Aan eiser is nooit eerder een verblijfsvergunning verleend. Van inmenging in het familie- en gezinsleven tussen eiser en referente is reeds daarom geen sprake. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. Van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente met haar kinderen is niet gebleken. Referente heeft de Nederlandse nationaliteit en Nederlanders kunnen zich in het algemeen in het buitenland handhaven. Niet is aangetoond dat dit voor referente niet mogelijk is. Daarbij is van belang dat referente van Turkse afkomst is en banden heeft met Turkije, temeer nu zij (vooral) de Turkse taal spreekt. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat voor referente geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven met eiser in Turkije uit te oefenen. Dat referente afhankelijk is van medische zorg, brengt niet mee dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Referente heeft niet aangetoond dat de noodzakelijk medische zorg niet voor haar mogelijk is in Turkije. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het belang van de Nederlandse staat meer gewicht toekomt dan het belang van eiser en dat de weigering niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Is het besluit genomen in strijd met de hoorplicht?
9. Het betoog van eiser dat verweerder niet had mogen afzien van het horen in de bezwaarfase, gelet op alles wat in bezwaar is aangevoerd waaronder de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen, slaagt niet. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij heeft kunnen afzien van horen. Van schending van de hoorplicht is geen sprake.
Conclusie
10. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder terecht aan eiser (en referente) het middelenvereiste heeft tegengeworpen en om die reden de aanvraag tot afgifte van een mvv heeft kunnen afwijzen.
10. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zoals vastgesteld in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
2.met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 4 maart 2010 (C-578/08) vindplaats: ECLI:EU:C:2010:117
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb
6.Algemene nabestaandenwet
7.Vreemdelingenbesluit 2000
8.Wettelijk minimumloon
9.Artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
10.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
11.Een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, vindplaats: ECLI:EU:C:2015:453
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840