ECLI:NL:RBDHA:2021:14533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/9149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eisers op basis van familierechtelijke relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021, hebben eisers, drie Eritrese kinderen, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen voor gezinshereniging met hun broer in Nederland. De staatssecretaris had eerder, bij besluit van 26 november 2020, het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun mvv-aanvraag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 17 november 2021 behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de referent, hun broer, en zijn moeder ook aanwezig waren.

Eisers stelden dat zij de Eritrese nationaliteit bezitten en dat hun familierechtelijke relatie met hun broer, die al een verblijfsvergunning heeft, voldoende was aangetoond. De staatssecretaris had echter gesteld dat er geen nader onderzoek kon plaatsvinden op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, waardoor de familierechtelijke relatie niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd om een mvv te verlenen, omdat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun relatie met hun vader en de toestemming voor hun vertrek niet was aangetoond. Bovendien was er geen bewijs dat de vader van eisers niet in staat was om naar Ethiopië te reizen voor een DNA-onderzoek.

De rechtbank volgde eisers niet in hun stelling dat de belangen van de kinderen zwaarder zouden moeten wegen dan de belangen van de Nederlandse staat, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de identiteit van de kinderen en hun relatie met hun vader. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser, V-nummer: [Nummer 1]

[Naam 2], eiseres 1, V-nummer: [Nummer 2]
[Naam 3], eiseres 2, V-nummer: [Nummer 3]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen een mvv [1] voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ te verlenen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent en zijn moeder zijn verschenen. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 2003, [Geb. datum 1] 2007 en
[Geb. datum 1] 2009 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Zij beogen verblijf bij hun gestelde broer, [Naam 4] (referent). Referent heeft sinds 8 mei 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan de moeder en meerderjarige zus van referent is reeds een mvv verleend. Aan eisers is een mvv geweigerd bij besluit van 25 juni 2018 (het primaire besluit). Zij verblijven in Ethiopië.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen nader onderzoek op de Nederlandse ambassade in [plaatsnaam] kon plaatsvinden en derhalve de familierechtelijke relatie met referent niet vastgesteld kon worden. Ook is niet aangetoond dat de achterblijvende ouder toestemming heeft gegeven voor het vertrek van eisers. Omdat niet is gebleken dat de ondertekenaar van de in bezwaar overgelegde toestemmingsverklaring de biologische vader van eisers is, is een DNA-onderzoek aangeboden op de ambassade van [plaatsnaam], Ethiopië. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat de vader van eisers stelt niet te kunnen uitreizen. Er is echter niet aangetoond dat eisers’ vader niet in staat is om naar Ethiopië af te reizen.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eisers stellen dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb [2] , de Vw [3] , het Vb [4] , het VV [5] , de geldende jurisprudentie en één of meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat het besluit in strijd is met het voorgenoemde kan niet worden aangemerkt als een voldoende op het concrete geval betrekking hebbende beroepsgrond. Eisers hebben niet onderbouwd met welke (wets)artikelen, beleidsregels of jurisprudentie het besluit strijdig is, of waarom het besluit daarmee strijd oplevert.
5. Eisers voeren aan dat de identiteit van hun vader en referent vaststaat en ook de familierechtelijke relatie in voldoende mate vaststaat. Verder is het duidelijk dat hun vader wel wilde uitreizen, maar dat niet kon. Daarom heeft hij een toestemmingsverklaring getekend voor het vertrek van eisers naar Nederland. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar de door hen overgelegde brieven van 24 juni 2019, 8 juli 2019 en 14 augustus 2019. Ook hebben eisers in beroep een kopie van het paspoort van hun vader overgelegd. Ter zitting is namens eisers aangevoerd dat hun vader wegens de dienstplicht en medische redenen niet kan uitreizen. Uit de overgelegde medische verklaring van 24 juni 2019 blijkt evenwel niet dat eisers’ vader onmogelijk kan uitreizen door medische redenen. Voorts staat vast dat hun gestelde vader beschikt over een paspoort – een internationaal reisdocument – en ter zitting is niet onderbouwd waarom hij, hoewel in het bezit van een dergelijk document, de Eritrese grens niet zou kunnen of mogen oversteken wegens de dienstplicht. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat de familierechtelijke relatie tussen eisers en hun gestelde vader niet is aangetoond, omdat de vader onverschoonbaar niet beschikbaar was voor het door verweerder aangeboden DNA-onderzoek.
6. Eisers stellen verder dat niet valt in te zien waarom verweerder geen nader onderzoek heeft aangeboden in Eritrea. Er is daarom ook sprake van een onzorgvuldig onderzoek en een ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [6] De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. Uit de uitspraak van de Afdeling [7] van 24 december 2020 [8] volgt dat verweerder onder omstandigheden gehouden kan zijn aanvullend onderzoek op enige wijze te faciliteren, bijvoorbeeld door tussenkomst van het IOM of de UNHCR. Uit deze uitspraak volgt verder dat op voorhand niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden dit faciliteren ook bestaat uit samenwerking met een andere EU-lidstaat of ten minste een onderzoek door verweerder naar die mogelijkheid. Dergelijke omstandigheden zijn in de onderhavige procedure niet aan de orde. Nu er geen absolute onmogelijkheid is gebleken voor eisers’ vader om uit te reizen, is verweerder niet gehouden om nader onderzoek te faciliteren in Eritrea. Alleen de verwijzing door eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is onvoldoende om van verweerder te verlangen dat hij, onverplicht en terwijl al onderzoek in Ethiopië is aangeboden, DNA-onderzoek in Eritrea mogelijk maakt.
7. Eisers stellen ook dat verweerder, gelet op de belangen van het kind, op basis van de beschikbare informatie zou moeten uitgaan van de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met hun vader. Uit artikel 3, eerste lid, van het IVRK [9] vloeit voort dat in dit geval de belangen van het kind, eisers, zo zwaarwegend zijn, dat het belang van de Nederlandse staat daarvoor moet wijken. Het EHRM [10] heeft de verplichting van de verdragsluitende staten om in het bijzonder rekening te houden met de belangen van minderjarigen meerdere malen benadrukt in verschillende uitspraken. [11] Eisers verwijzen daarbij ook naar het arrest El Ghatet. [12] De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder kan niet aan een belangenafweging toekomen, nu daarvoor duidelijkheid is vereist over de identiteit van de kinderen en de gestelde ouder/vader en hun onderlinge familierelatie. [13] Het is anders immers niet vast te stellen wat de belangen van de kinderen zijn.
8. Eisers stellen ten slotte dat referent verstoken blijft van gezinshereniging omdat zijn moeder en oudste zus niet naar Nederland zullen vertrekken vanwege de omstandigheid dat eisers alleen zullen achterblijven in Ethiopië en zij niet in veiligheid terug kunnen keren naar Eritrea. Ter onderbouwing verwijzen eisers naar pagina 740 van het Handboek EVRM [14] en hoofdstuk VI van het UNHCR Handbook. [15] De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling, nu is gebleken dat hun moeder en oudste zus sinds mei 2021 ingeschreven zijn in de Nederlandse BRP. [16] Verder stelt verweerder terecht dat het voor eigen rekening en risico van eisers komt dat zij ook naar Ethiopië zijn afgereisd, terwijl verweerder alleen nader onderzoek had aangeboden voor hun moeder en oudste zus.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, op 20 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Voorschrift Vreemdelingen.
6.Uitspraak van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8345.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
11.De arresten van Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 (nr. 1638/03), Johansen tegen Noorwegen van 7 augustus 1996 (nr. 17383/90), Scozzari en Giunta tegen Italië van 13 juli 2000 (nrs. 39221/98 en 41963/98), Mayeka en Mitunga tegen België van 12 oktober 2006 (nr. 13178/03) en Popov tegen Frankrijk van 19 januari 2012 (nrs. 39472/07 en 39474/07).
12.Arrest van het EHRM El Ghatet tegen Zwitserland van 8 november 2016 (nr. 56971/10).
13.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147) en 4 januari 2019 (ECLI: NL: RVS:2019:25).
14.Johan Vande Lanotte en Yves Haeck (eds.), “Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze Commentaar, Volume I”, Intersentia, Antwerpen - Oxford, 2004.
15.Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status.
16.Basisregistratie personen.