ECLI:NL:RBDHA:2021:14529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
09/842561.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord, handel in cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en poging zware mishandeling

Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van moord, handel in cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een dodelijk steekincident dat plaatsvond op 1 september 2020 in Delft, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], meerdere keren met een mes werd gestoken door de verdachte en zijn medeverdachte, [verdachte 6]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met [verdachte 6] naar de woning van het slachtoffer is gegaan met de intentie om hem te doden, wat blijkt uit hun voorafgaande communicatie en de wijze waarop het geweld is gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer in de zij gestoken, wat leidde tot zijn overlijden. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van het handelen in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, waarbij hij een coördinerende rol vervulde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, toegewezen, waarbij zij elk een schadevergoeding van € 17.500,00 voor affectieschade ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/842561-20; 09/837032-21 (t.t.z. gev); 09/852017-21 (t.t.z. gev)
Datum uitspraak: 28 december 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te Delft,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 maart 2021, 27 mei 2021, 18 augustus 2021, 10 november 2021 (alle pro forma) en 14 december 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. H.J. Starrenburg en mr. R. van Staden den Brink en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Weisfelt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer: 09/842561-20 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 01 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [ slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [ slachtoffer 1] meermalen althans éénmaal in het lichaam te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp;
parketnummer: 09/837032-21 (hierna: dagvaarding II)
l.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2020 tot en met 29 oktober 2020 te Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft, gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet, behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2020 tot en met 29 oktober 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken van (een) hoeveel he(i)d(en) cocaïne;
parketnummer: 09/852017-21 (hierna: dagvaarding III)
1.
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen althans éénmaal, als bestuurder van een personenauto ( [kenteken] ), met voornoemd voertuig, met hoge snelheid op die [slachtoffer 2] in is gereden en/of tegen die [slachtoffer 2] aan is gereden (waarbij die [slachtoffer 2] tegen zijn be(e)n(en) werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2020 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een hekwerk, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan gemeente Delft, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een personenauto ( [kenteken] ) tegen voornoemd hekwerk aan is gereden.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dagvaarding I op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord en daarmee het impliciet primair tenlastegelegde. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit alsmede voor het bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feit. Hij heeft zich ten aanzien van de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding III onder 2 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Dagvaarding IOp 1 september 2020 omstreeks 14.15 uur is bij de meldkamer van de Eenheid Den Haag een melding binnengekomen dat iemand in de woning aan [adres] te Delft is neergestoken in zijn benen en borst. [2] Ter plaatse trof de politie in de slaapkamer een man aan die de politie vrijwel direct identificeert als [ slachtoffer 1] (hierna: [ slachtoffer 1] ). Het ambulancepersoneel heeft ter plaatse geconstateerd dat het slachtoffer aan zijn steekverwondingen is overleden. [3]
Uit het sectierapport van de patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat [ slachtoffer 1] in totaal acht steekletsels en vier snijletsels heeft opgelopen. [ slachtoffer 1] is overleden aan het steekletsel in de linkerflank van zijn lichaam. De andere steek- en snijletsels hebben mogelijk bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden middels bloedverlies. [4] De bewoner van de woning aan de [adres] , genaamd [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), was tijdens het incident in de woning aanwezig. Hij heeft verklaard dat hij 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer door twee mannen is neergestoken. Een ervan kent hij als [naam] . De andere man, die een mes in zijn handen had, kende [getuige 1] niet. [naam] is zijn drugsdealer en maakt gebruik van het telefoonnummer [nummer] . [getuige 1] had de ochtend van het steekincident nog naar dit nummer gebeld om drugs te bestellen. [5] Uit politieonderzoek en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze “ [naam] -telefoon” door de verdachte en zijn medeverdachte [verdachte 6] werd gebruikt voor het leveren van drugs. [6]
De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of, en zo ja op welke wijze [verdachte] een rol heeft gespeeld bij de dood van [ slachtoffer 1] . Meer in het bijzonder is de vraag of [verdachte] schuldig is aan het medeplegen van het, al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk van het leven beroven van [ slachtoffer 1] , zoals aan hem ten laste is gelegd.
Verklaring [verdachte 6]
heeft verklaard dat hij op 1 september 2020 samen met [verdachte] op weg was om iets te gaan eten. [verdachte] werd onderweg gebeld door [getuige 1] . [getuige 1] wilde drugs bestellen voor een vriend. Op de vraag van [verdachte] wie die vriend was, antwoordde [getuige 1] : “Die Marokkaan”. [verdachte] wist dat het om [ slachtoffer 1] ging en vertelde aan [verdachte 6] dat [ slachtoffer 1] hem eerder had beroofd. [verdachte] wilde naar [ slachtoffer 1] toe. [verdachte] stopte eerst bij zijn woning om een keukenmes op te halen. Vervolgens reed hij samen met [verdachte 6] naar de woning van [getuige 1] . Onderweg belde [verdachte 6] met [verdachte 2] (hierna: [verdachte 2] ). [verdachte 6] probeerde volgens eigen zeggen op die manier [verdachte] over te halen om niet naar de woning van [getuige 1] te gaan. [verdachte] leek volgens [verdachte 6] in trance te zijn.
Eenmaal in de woning is [verdachte] direct op zoek gegaan naar [ slachtoffer 1] . [verdachte] keek overal in het rond en was gefocust. [verdachte] ging naar de slaapkamer en opende de deur op een klein kiertje. [verdachte] zag dat [ slachtoffer 1] achter de deur zat. Volgens [verdachte 6] wilde [verdachte] “door de deur heen”. [verdachte 6] heeft [verdachte] geholpen de slaapkamerdeur te openen om zo een confrontatie tussen [verdachte] en [ slachtoffer 1] te laten ontstaan. [verdachte 6] heeft tegen de deur aan getrapt. [verdachte] heeft meerdere keren met het keukenmes ingestoken op de deur. De deur ging met sponning en al eruit. [verdachte 6] heeft tegen de politie verteld dat hij niet weet of de deur per se door zijn trap eruit is gegaan. [verdachte] is de kamer binnengestapt. [verdachte 6] is gevolgd en stond één meter achter [verdachte] . [verdachte] stak [ slachtoffer 1] direct in zijn zij. [ slachtoffer 1] stak vervolgens [verdachte] in zijn been. [verdachte 6] wilde [verdachte] helpen om [ slachtoffer 1] van hem af te weren en probeerde een glazen plaat van het bedframe los te trekken om als schild te gebruiken. [ slachtoffer 1] viel op de grond. [verdachte] stak [ slachtoffer 1] meerdere malen in zijn been. [verdachte] schreeuwde steeds: “Ik zei toch dat ik jou zou pakken” en “Ik zei toch dat ik je terug zou pakken je wou me rippen”.
Na het incident renden [verdachte] en [verdachte 6] via de voordeur naar buiten, waarna zij met de auto richting Rotterdam reden. Bij een benzinepomp aan de Rijksweg A13West heeft [verdachte] het keukenmes in het water gegooid en zijn steekwond aan [verdachte 6] laten zien. [verdachte] en [verdachte 6] zijn vervolgens naar de woning van [verdachte] gegaan waar [verdachte 6] in de auto moest wachten, terwijl [verdachte] zijn wond liet verzorgen. Vervolgens heeft [verdachte 6] in opdracht van [verdachte] nieuwe kleding voor zichzelf gekocht en aangetrokken. [verdachte] heeft het stuur in de auto grondig schoongemaakt en [verdachte 6] verteld dat hij een telefoon heeft weggehaald. [7]
Verklaring [verdachte 2]
heeft bij de politie verklaard dat [verdachte 6] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 6] ) hem op 1 september 2020 via videobellen heeft gebeld. [verdachte 6] zat samen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) in de auto. [verdachte 2] zag [verdachte] een beetje lachen, terwijl hij aan het stuur zat. [verdachte] zei niets. [8]
Beschadigingen aan de deur
Uit forensisch onderzoek naar de slaapkamerdeur is gebleken dat de zeven beschadigingen op de deur passen bij steken met een scherprandig voorwerp met een stompe rugzijde. [9]
DNA-match met [verdachte]
Uit een bemonstering van de rechter broekspijp van [ slachtoffer 1] (SIN [code] ) is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel is, ongeacht of drie of vier personen DNA hebben bijgedragen, meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [ slachtoffer 1] , [verdachte] en één of twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [ slachtoffer 1] en twee of drie willekeurige onbekende personen. [10] Uit een aanvullend onderzoek blijkt dat dit DNA-mengprofiel vlak bij een steekverwonding op de broek van [ slachtoffer 1] is aangetroffen. [11]
Ook zijn er uit twee bemonsteringen van de slaapkamerdeur DNA-mengprofielen [code] en [code] ) verkregen. Voor deze DNA-mengprofielen geldt dat het voor elk daarvan meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van twee willekeurige onbekende personen. [12]
Tapgesprek
Uit een opgenomen telefoongesprek is gebleken dat ‘ [verdachte] ’ aan [verdachte 6] vraagt of hij de ‘tillie heeft gedasht’ (de rechtbank begrijpt: zijn telefoon heeft kwijtgemaakt). Dat wordt in het gesprek door [verdachte 6] bevestigd en [verdachte 6] zegt dat hij de telefoon ook heeft gebroken. [13]
Opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC)
In een opgenomen gesprek van 29 oktober 2020 spreken de moeder van [verdachte]
[verdachte 3] (hierna: [verdachte 3] ) en de vriendin van [verdachte] [verdachte 5] (hierna: [verdachte 5] ) over het weggooien van een mes in het water bij Rotterdam en het weggooien van kleding. Ook wordt er gerefereerd aan een wond die zou zijn opgelopen tijdens het incident en dat ‘hij’ wordt gezocht voor een moord in Nederland en terug naar huis moet komen. [14] was op dat moment in Spanje. [15]
De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de volgende passages in de naar aanleiding van de OVC opgestelde schriftelijke verslagen:
[verdachte 3] zegt dat als de bloedsporen van [verdachte] was geweest dan hadden ze hem al lang, twee maanden geleden..ntv. [verdachte 5] zegt dan waren ze het land niet eens uit gekomen.
(…)
[verdachte 5] : Die mes ligt die bij ...ntv...Die mes leg bij het water, leg in het water, ergens in Rotterdam.
[verdachte 3] : Oh ja?
[verdachte 5] : Die kleding... kijk toen het gebeurde heeft hij mij gelijk gebeld, ..ntv... en alles, toen zijn we als een gek daar weggegaan toen hij het natuurlijk op zijn heupen kreeg, want ik zou eigenlijk...
[verdachte 3] : ...ntv...die spullen we ook weggegooid, .ntv....
[verdachte 5] : Ik heb zijn kleding van die dag en alles heb ik weg gegooid 's avonds laat, want ik zou eigenlijk met zijn auto. Ja, ik zou eigenlijk met zijn auto gewoon ...ntv... ophalen. Maar dat hebben we toen maar niet gedaan, omdat... En die wond was natuurlijk zo heftig en alles. Hij moest...
[verdachte 3] : Hij ging ...ntv... toch weg?
(…)
[verdachte 5] : Ja wel. Nou, weet je wat ik was, want hij weet niet of die is gestoken door zichzelf of ergens...ntv...bij zichzelf...
[verdachte 3] : En dan nog, zeg tegen hem dat ...ntv...
[verdachte 5] : Nee, want zijn broek, die bloedspetters ...ntv... Het was zeg maar zo'n wond die pas gaat bloeden als je gaat schoonmaken.
[verdachte 3] : Nee, klopt.
[verdachte 5] : Dus het kan helemaal niet. Maar [verdachte 6] , [naam] en...ntv... Dus, stel nou dat dat gebeurt. Stel, dat ze mij komen halen, ..ntv... Ik weet niet... ntv... maar hij gaat ...ntv... En [naam] heeft anders wel ...ntv... [naam] , [verdachte 6] en [naam] . [verdachte 6] heeft die kankersleutel weggegooid natuurlijk. Dat maakt niet uit.
[verdachte 3] : Ja, maar dat gaat niet gebeuren.
[verdachte 5] : Nee, maar stel. Dat gaat ook niet gebeuren. Dat gaat ook niet gebeuren, want daarom schrok hij vanmiddag, vanmorgen. Kijk, ik zei what the fuck is going on. Toen zei die dus in het Engels dat 'ie dus gezocht wordt voor een moord in Nederland. Dus ik zo, wat de fuck, weet je wel? Ik zei ...ntv... politie af. Dus hij keek me aan, hij zegt: is er gepraat? Ik zeg nee. Ik wilde eigenlijk tegen jou zeggen dat je gewoon naar huis moet komen. Dus ik zeg: Ben echt verbaasd, weetje wel. Dus, eh, ja ...ntv... hij zegt: twee mensen. Dus ik zei, [verdachte 6] , en hij zei gelijk, die Marokkaan. Dus ik zei hoezo die Marokkaan? Dat durft die toch niet. Hij zegt dat is een kankerflikkertje, ja ...ntv... dat is echt ...ntv... kankerflikker. Ja, die is jaloers . Hij heb... Dit heeft hij gewoon veroorzaakt dat [verdachte] gepakt wordt, ...ntv... Hij zegt: en [verdachte 6] ...
(…)
[verdachte 5] : Ja, toch. Heb ik allemaal niet gevraagd, hoor. Hebben we niet meer over gepraat verder, want ik zei alleen maar van ...ntv... met die kleding. Ik zeg, dit is aan de hand dus die kleding daar hoef jij niet meer over na te denken. Hij weet ook niet waar ik heb gelaten. Ja, ik. Alleen ik weet ervan. [16]
Letsel [verdachte]
Na de aanhouding van [verdachte] is op zijn linker bovenbeen een litteken als gevolg van een eerdere verwonding geconstateerd. Uit de letselbeschrijving volgt dat dit litteken kan corresponderen met een steek- of snijwond. [17]
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande het volgende. [verdachte 6] heeft – kort samengevat – verklaard dat hij op 1 september 2020 samen met [verdachte] in de woning aan [adres] te Delft is geweest en dat zij samen hebben geprobeerd om de slaapkamerdeur open te maken waarachter [ slachtoffer 1] zich bevond. [verdachte 6] heeft tegen de deur aan getrapt en [verdachte] heeft met een keukenmes op de deur ingestoken. De deur ging er met sponning en al uit, waarna [verdachte] [ slachtoffer 1] meermalen heeft gestoken met een keukenmes. De belastende verklaring van [verdachte 6] wijst naar [verdachte] als degene die het steekletsel heeft toegebracht bij [ slachtoffer 1] . Daar staat tegenover dat [verdachte] zich tot aan de inhoudelijke terechtzitting van 14 december 2021 op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Op deze terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij niet in de woning van [getuige 1] is geweest en dus betwist dat hij [ slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes.
Op grond van de inhoud van het dossier en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [verdachte 6] te twijfelen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat [verdachte 6] met zijn verklaring niet alleen [verdachte] , maar ook zichzelf heeft belast, terwijl het dossier ook ruimte liet om ten aanzien van zichzelf een minder belastende verklaring af te leggen. Daarbij komt dat [verdachte 6] in grote lijnen en op verreweg de meeste punten consistent heeft verklaard. Verder wordt zijn verklaring niet gelogenstraft door andere bewijsmiddelen. In tegendeel, de verklaring van [verdachte 6] wordt naar het oordeel van de rechtbank juist ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier.
Zo heeft [verdachte 2] in zijn verklaring bevestigd dat [verdachte 6] hem op de bewuste 1 september 2020 heeft gebeld. Hij zag dat [verdachte 6] met [verdachte] in de auto zat. Hij zag dat [verdachte] een beetje aan het lachen was. De rechtbank leidt hieruit af dat, anders dan door [verdachte] zelf is verklaard, hij op die dag samen met [verdachte 6] in de auto heeft gezeten. Verder komt de door [verdachte 6] genoemde plaats op het lichaam van het insteken op het slachtoffer overeen met de steekwonden die de patholoog bij [ slachtoffer 1] heeft aangetroffen en volgt uit het forensisch onderzoek dat de beschadigingen op de slaapkamerdeur passen bij het steken met een scherprandig voorwerp met een stompe rugzijde, hetgeen kan passen bij het steken met een keukenmes op de deur zoals door [verdachte 6] is verklaard. Voorts wordt de verklaring van [verdachte 6] bevestigd door het aangetroffen DNA-profiel van [verdachte] op de broek van [ slachtoffer 1] en op de slaapkamerdeur in de woning. Tot slot zijn het opgenomen gesprek tussen [verdachte 3] en [verdachte 5] , waarin wordt gesproken over het weggooien van het mes in Rotterdam en een verwonding die zou zijn opgelopen, alsmede het geconstateerde letsel op het been van [verdachte] een bevestiging van de verklaring van [verdachte 6] .
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij op 1 september 2020 niet in [adres] te Delft is geweest en dat het DNA-profiel bij een eerdere drugstransactie is overgedragen gelet op het voorgaande volstrekt onaannemelijk en schuift deze terzijde.
Doodsoorzaak
De rechtbank neemt de conclusies over van het sectierapport van de patholoog, zoals hierboven weergegeven. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat [ slachtoffer 1] is overleden als gevolg van het steekletsel in de linkerflank van zijn lichaam, waarbij de overige steek- en snijletsels in het lichaam van [ slachtoffer 1] mogelijk hebben bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden middels bloedverlies.
Wie heeft gestoken
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat het [verdachte] is geweest die, in aanwezigheid van [verdachte 6] , meermalen met een mes [ slachtoffer 1] in het lichaam heeft gestoken. Gezien de aard, de hoeveelheid en de plaats van de opgelopen verwondingen, alsmede het in hulpbehoevende toestand achterlaten van [ slachtoffer 1] , volgt dat [verdachte] [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Medeplegen
De rechtbank acht aldus bewezen dat [verdachte] in aanwezigheid van [verdachte 6] [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door meerdere keren op hem in te steken met een keukenmes. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of [verdachte] dat heeft gedaan samen en in vereniging met een ander, te weten [verdachte 6] .
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen van [verdachte] het volgende vast.
Vooropgesteld moet worden dat er geen bewijs is dat [verdachte 6] geweld heeft gebruikt tegen [ slachtoffer 1] . De fatale messteek in de linkerflank van het lichaam en het overige steekletsel is toegebracht door [verdachte] . Vervolgens kan wel worden vastgesteld dat [verdachte 6] op alle belangrijke momenten voor, tijdens en na het dodelijk steekincident aanwezig is geweest en zich niet heeft teruggetrokken op een daartoe geëigend tijdstip, terwijl daartoe voldoende gelegenheid is geweest tijdens de rit naar de woning van [verdachte] , tijdens de rit naar de woning van [getuige 1] toen hij wist dat [verdachte] het mes had gepakt, zelfs nog in de woning toen [verdachte] direct en gefocust op zoek ging naar [ slachtoffer 1] en daarna, toen [verdachte] in trance aan het insteken was op de deur. [verdachte 6] heeft zich evenwel niet gedistantieerd. Integendeel, naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte met uitvoeringshandelingen een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, om van een nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] te kunnen spreken. Toen [verdachte] meermalen in trance met het keukenmes op de slaapkamerdeur instak, heeft [verdachte 6] tegen de deur getrapt opdat [verdachte] en hijzelf naar binnen konden om een confrontatie aan te gaan met [ slachtoffer 1] . Vervolgens heeft [verdachte 6] geprobeerd een glazen plaat in de slaapkamer te pakken ter mogelijke verdediging van [verdachte] , nadat hij had gezien hoe [verdachte] met het keukenmes [ slachtoffer 1] in zijn zij had gestoken en [ slachtoffer 1] vervolgens in het been van [verdachte] stak.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de nauwe en bewuste samenwerking nader wordt ingekleurd door hetgeen na afloop van het geweldsincident heeft plaatsgevonden. Na afloop van het incident is [verdachte] samen met [verdachte 6] naar Rotterdam gereden om het mes weg te gooien, liet [verdachte] [verdachte 6] in opdracht van hem nieuwe kleding kopen en heeft [verdachte 6] in opdracht van [verdachte] zijn ‘tillie gedasht’ (de rechtbank begrijpt: zijn telefoon kwijtgemaakt). Dusdoende hebben [verdachte] en [verdachte 6] ook nauw en bewust samengewerkt teneinde te voorkomen dat ontdekt zou worden dat zij betrokken waren bij de dood van [ slachtoffer 1] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [verdachte 6] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorbedachten raad
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of sprake is van handelen met voorbedachten rade en daarmee van moord. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[verdachte] heeft voor de desbetreffende dag van 1 september 2020 een aanvaring gehad met [ slachtoffer 1] . [verdachte] heeft aan [verdachte 6] verteld dat [ slachtoffer 1] hem had geript. [verdachte] wilde [ slachtoffer 1] terugpakken, zo blijkt ook uit zijn woorden tijdens het steken. [verdachte] schreeuwde tijdens het steken: “Ik zei toch dat ik jou zou pakken” en “Ik zei toch dat ik je terug zou pakken je wou me rippen”. Kennelijk wachtte [verdachte] op een gelegenheid om dit te doen en was het telefoontje van [getuige 1] de trigger. [verdachte] is vanaf het moment dat hij wist dat [ slachtoffer 1] in de woning van [getuige 1] aan [adres] in Delft aanwezig was tot aan het moment dat hij [ slachtoffer 1] neer stak op relatief kalme wijze en planmatig te werk gegaan om [ slachtoffer 1] terug te pakken. [verdachte] heeft bewust eerst een mes opgehaald en stond niet open voor de alternatieven die [verdachte 6] aandroeg, zoals een honkbalknuppel. Vervolgens is hij in de woning van [getuige 1] direct op zijn doel afgegaan: hij ging doelbewust op zoek naar [ slachtoffer 1] . [verdachte] was daarbij in een trance en erg gefocust. Vanaf het moment dat [verdachte] [ slachtoffer 1] zag, leek het alsof [verdachte] “door de deur heen” wilde om bij [ slachtoffer 1] te komen. [verdachte] en [verdachte 6] hebben in de woning de slaapkamerdeur met geweld opengemaakt. Zij trapten beiden tegen de deur en [verdachte] stak met het keukenmes in op de deur. Toen de deur er met sponning en al uit was gegaan, stak [verdachte] direct in op [ slachtoffer 1] . [verdachte] raakte [ slachtoffer 1] doelgericht in de zij, een (potentieel) dodelijke plek.
Vastgesteld kan worden dat [verdachte] vanaf het moment dat hij met een keukenmes is vertrokken naar de woning aan de [adres] , maar in ieder geval vanaf het moment dat hij in de woning aanwezig was, de gelegenheid heeft gehad om na te denken over zijn besluit om [ slachtoffer 1] te doden. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin [verdachte] zou hebben gehandeld is niet gebleken. Bovendien wijst de wijze van uitvoering op een welbewuste en weloverwogen handeling, nu [verdachte] direct begon met steken. Op het moment dat hij [ slachtoffer 1] in zijn zij had gestoken, bleef [verdachte] doorsteken. Zelfs toen [ slachtoffer 1] in elkaar zakte, ging [verdachte] door met steken.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, af dat de verdachte het vooropgezette plan had [ slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte in elk geval voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht moord bewezen.
EindconclusieGelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk en met voorbedachten rade samen met [verdachte 6] [ slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
Dagvaarding II[verdachte] wordt verder, onder dagvaarding II, verweten zich samen met anderen schuldig te hebben gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft bekend. Nu hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit, wordt op voet van artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 december 2021;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 6] , proces-verbaal III,
p. 895-902;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2] van 9 december 2020, proces-verbaal III, p. 775-779.
Gelet hierop acht de rechtbank de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding III
Poging zware mishandeling
[verdachte] wordt onder dagvaarding III verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en vernieling van het hekwerk in de speeltuin van de Gemeente Delft.
Aangifte
Op 23 april 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op die dag samen met een vriend, genaamd [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: [getuige 2] , hierna: [getuige 2] ), aanwezig was aan het Oostblok in Delft. [getuige 2] had een gesprek met een bestuurder van een auto. Dit bleek later [verdachte] te zijn. [slachtoffer 2] stond tussen de auto en de speeltuin in, voor het hek van de speeltuin. [slachtoffer 2] hoorde dat [verdachte] tegen [getuige 2] zei “Ik ben geen kleine, iedereen in Delft kent mij” en dat [getuige 2] niet zo stoer moest doen. De auto reed vervolgens een stukje naar achteren en daarna vol gas vooruit. De auto reed op [slachtoffer 2] in. De auto reed hard tegen hem aan. [slachtoffer 2] voelde dat aan zijn benen. Hij zag en voelde dat hij tussen de auto en het hek van de speeltuin kwam. [slachtoffer 2] kwam ten val op de motorkap en viel achterover. De auto was twee tot drie meter de speeltuin in gereden. De auto reed achteruit en reed nogmaals op [slachtoffer 2] in. [slachtoffer 2] kon toen net op tijd opzij springen. [18]
Getuigenverklaring
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de auto achteruit reed. [getuige 2] zag dat de auto hierna vooruit reed, tegen zijn vriend (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) aan. De auto trok met piepende banden op. [slachtoffer 2] lag op de motorkap en de auto ramde het hek van de speeltuin toen hij weer achteruit reed. Vervolgens reed de auto vooruit op hem en [slachtoffer 2] in en reed daarna weg. [19]
Verklaring van de verdachte
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij op 23 april 2020 op het Oostblok was en een discussie met [getuige 2] kreeg. [verdachte] raakte boos en geïrriteerd. Bij het wegrijden heeft hij [slachtoffer 2] en het hek geraakt. [verdachte] verklaarde dat het goed kan kloppen dat hij een paar keer heen en weer reed. [20]
Het oordeel van de rechtbank
De stelling van de verdachte dat hij werd geconfronteerd met een zakmesje en daarom in paniek tegen [slachtoffer 2] reed, vindt geen ondersteuning in de bewijsmiddelen. Het ontbreekt aan feitelijke onderbouwing van deze stelling die door de verdachte eerst in een zeer laat stadium, namelijk tijdens de inhoudelijke behandeling, naar voren is gebracht. De verdachte heeft telkens een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De lezing van de verdachte dat er een zakmesje is getoond is niet aannemelijk geworden. Deze stelling wordt dan ook als niet geloofwaardig terzijde geschoven.
Op grond van de inhoud van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 2] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij ter plaatse was en met zijn auto [slachtoffer 2] heeft geraakt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte met de auto meerdere malen af is gereden op [slachtoffer 2] , waarbij de verdachte hem met de auto in ieder geval één keer, tegen zijn benen, heeft geraakt.
Het op ongecontroleerde wijze met een auto wegrijden en met (relatief) hoge snelheid af rijden op een persoon die op relatief korte afstand van de auto staat, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat die persoon wordt geraakt door de auto en daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boos was toen hij wegreed en wild is weggereden. Door op die manier te rijden, terwijl er een korte afstand tussen [slachtoffer 2] en de auto was, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De handelingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte door op een dergelijke wijze te rijden de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. [slachtoffer 2] is ook daadwerkelijk gewond geraakt, zij het niet ernstig.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn gedragingen op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Het ten laste gelegde feit zal wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Vernieling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bij dagvaarding III onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend. Nu hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit, wordt op voet van artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 december 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte door de Gemeente Delft, proces-verbaal IV, p. 125-126.
Gelet hierop acht de rechtbank de bij dagvaarding III onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
parketnummer: 09/842561-20 (hierna: dagvaarding I)
hij op 1 september 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [ slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door die [ slachtoffer 1] meermalen in het lichaam te steken met een mes;
parketnummer: 09/837032-21 (hierna: dagvaarding II)
l.
hij in de periode van 22 juli 2020 tot en met 29 oktober 2020 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (crack), zijnde cocaïne (crack) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet, behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 22 juli 2020 tot en met 29 oktober 2020 te Delft, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en [verdachte 2] en [verdachte 3] en [verdachte 4] en [verdachte 5] en [verdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig vervoeren en afleveren en verstrekken van hoeveelheden cocaïne;
parketnummer: 09/852017-21 (hierna: dagvaarding III)
1.
hij op 23 april 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, als bestuurder van een personenauto ( [kenteken] ), met voornoemd voertuig, met hoge snelheid op die [slachtoffer 2] in is gereden en tegen die [slachtoffer 2] aan is gereden (waarbij die [slachtoffer 2] tegen zijn benen werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 april 2020 te Delft opzettelijk en wederrechtelijk een hekwerk, toebehorende aan gemeente Delft, heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een personenauto ( [kenteken] ) tegen voornoemd hekwerk aan
te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Doordat de raadsman vrijspraak heeft bepleit voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit en het bij dagvaarding III onder 1 ten laste gelegde feit, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de straf aanzienlijk lager moet uitvallen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord. De verdachte is doelbewust samen met [verdachte 6] met een keukenmes naar de woning waar [ slachtoffer 1] verbleef gegaan om hem een lesje te leren. De verdachte wilde hem terugpakken en had daar een duidelijk plan voor. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte vrijwel meteen na binnenkomst getrapt tegen de slaapkamerdeur waarachter het slachtoffer zich bevond. Daarna heeft de verdachte zelfs met het keukenmes op de slaapkamerdeur ingestoken. Toen hij binnen in de slaapkamer was, heeft de verdachte niet geaarzeld en het slachtoffer meteen en doelbewust in zijn zij gestoken. Zelfs toen [ slachtoffer 1] op de grond was gevallen, ging de verdachte door met steken. De verdachte is nietsontziend te werk gegaan. Er was een explosie van geweld in de woning. De verdachte heeft [ slachtoffer 1] hevig bloedend achtergelaten. [ slachtoffer 1] moet zijn laatste levende momenten, alleen in die slaapkamer terwijl twee mannen op de deur instaken en trapten, in doodsangst hebben verkeerd. Nadat hij was neergestoken, moeten de laatste seconden van zijn bewustzijn voor hem vol pijn en angst zijn geweest. De verdachte heeft zich daar op geen enkel moment rekenschap van gegeven en heeft zich hoegenaamd niet om hem bekommerd, maar is direct weggevlucht. Als hij dat wel had gedaan, was de noodzakelijke medische hulp mogelijk eerder op gang gekomen. Door het handelen van de verdachte is het leven van een jonge man van 36 jaar gewelddadig geëindigd en is [ slachtoffer 1] het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven.
Mede door het gedrag van de verdachte is de nabestaanden van [ slachtoffer 1] groot en onherstelbaar leed aangedaan. Het gemis van [ slachtoffer 1] is door zijn zus ter terechtzitting tijdens het uitoefenen van het spreekrecht treffend verwoord.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte ernstig geschokt. Het incident heeft plaatsgevonden in de woning van [getuige 1] . Er is in en om de woning uitgebreid onderzoek gedaan en veel buurtbewoners zijn geconfronteerd met het feit dat in hun directe leefomgeving een jonge man op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het zich samen met anderen bezig houden met de handel in cocaïne (crack) en de deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft daarbij een coördinerende rol gehad waarin hij geen oog had voor de schade die het gebruik van harddrugs aan de individuele gebruikers in het bijzonder en de volksgezondheid in het algemeen toebrengt. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en zeer verslavend. De georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien zowel direct als indirect tot andere vormen van criminaliteit en overlast, waaronder geweld dat niet zelden tot grote maatschappelijke onrust leidt, witwassen en tevens de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dat de georganiseerde handel in cocaïne tot geweld leidt, is helaas ook tot uitdrukking gebracht met onderhavig steekincident. De verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en zijn zucht naar financieel gewin laten prevaleren. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en vernieling van een hekwerk. De verdachte heeft [slachtoffer 2] in gevaar gebracht met zijn rijgedrag. [slachtoffer 2] is hard op zijn benen geraakt. Bij een tweede keer dat de verdachte op [slachtoffer 2] afreed, moest laatstgenoemde opzij springen om de auto te ontwijken. Door het onverantwoordelijke handelen van de verdachte had [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De verdachte is daarnaast ook tegen een hek van de speeltuin gereden, waardoor het hek kapot is gegaan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 november 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Persoon van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek naar zijn geestvermogens in het Pieter Baan Centrum. Vanwege het ontbreken van onderzoek is vanuit gedragskundig perspectief geen zicht ontstaan op het functioneren van de verdachte en kunnen over diens gedragskeuzes tijdens het ten laste gelegde geen uitspraken worden gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de retourzending van het reclasseringsrapport van 2 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsadvies.
De op te leggen straf
Gelet op de besproken ernst van de feiten – waarbij het zwaartepunt uiteraard bij het medeplegen van moord ligt – kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Moord behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. Voor moord is, naast een levenslange gevangenisstraf, een gevangenisstraf van 30 jaar de maximale tijdelijke gevangenisstraf die de rechtbank kan opleggen. De concrete omstandigheden leiden tot de uiteindelijke straftoemeting. Voor enig vergelijk heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf gelet op straffen die in de afgelopen jaren in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting mee dat de verdachte de moord tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, waarbij de verdachte degene is geweest die het dodelijk letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht. De rechtbank ziet verder in de wijze waarop de verdachte zich heeft opgesteld – ook na zijn aanhouding en gedurende het onderzoek – dat de verdachte zich alleen maar lijkt te bekommeren om zijn eigen belang en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Van oog voor het belang van [ slachtoffer 1] op de bewuste avond en voor de nabestaanden nadien, is de rechtbank op geen enkel moment gebleken. Dit baart de rechtbank grote zorgen en weegt zij in het nadeel van de verdachte mee.
Doordat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum, is er geen inzicht verkregen in zijn beweegredenen. De verdachte heeft de rechtbank hieromtrent ook geen duidelijkheid verschaft. Tevens is niet duidelijk wat de verdachte ervan zal weerhouden om in de toekomst soortgelijke feiten te gaan plegen.
Ten aanzien van de handel in cocaïne heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Deze gaan bij het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende de tenlastegelegde periode uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne in georganiseerd verband, binnen welk verband de verdachte een coördinerende, aansturende rol had. Hij onderhield het contact met iedereen uit de organisatie, hij kocht de deallijnen en de cocaïne in en hij kreeg een deel van de opbrengst van anderen.
Voor wat betreft LOVS-oriëntatiepunten ter zake de zware mishandeling, meer in het bijzonder van de categorie ‘opzettelijk toebrengen van middel/zwaar letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’, de verdachte heeft immers zijn auto als wapen gebruikt, geeft het oriëntatiepunt bij een voltooid delict een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden aan. Hier gaat het om een poging.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tot slot rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al hetgeen is overwogen, een gevangenisstraf van zestien jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest passend en geboden is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De ingediende vorderingen
[benadeelde partij 1] , de vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 2], de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[benadeelde partij 3] , een zus van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.031,41, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (lijkbezorging). Het verzoek bestaat uit de volgende posten:
  • repatriëringskosten MAD 55.022,27 - € 5.241,98;
  • uitvaartkosten factuur 1 MAD 24.255,00 - € 2.310,78;
  • uitvaartkosten factuur 2 MAD 5.800 - € 552,56;
  • uitvaartkosten factuur 3 MAD 43.750 - € 4.168,07.
De repatriëringskosten van in totaal € 5.241,98 zijn door de verzekering vergoed, waardoor er een openstaand schadebedrag is van € 7.031,41.
De benadeelde partijen zijn ter terechtzitting bijgestaan door mr. M.P. de Klerk.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Algemene overwegingen
AffectieschadeAffectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoelde in artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:108 leden 3 en 4 BW is bepaald dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van de immateriële schade die onder meer de ouder van de overledene ondervindt als gevolg van het overlijden.
Het bedrag dat voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 17.500,00 voor een niet-thuiswonend meerderjarig kind.
Kosten lijkbezorgingArtikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een regeling voor kosten die nabestaanden, die zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces, kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
7.4.2
Vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] – schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de niet-thuiswonende zoon van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als gevolg van een strafbaar feit medegepleegd door de verdachte, is komen te overlijden. Ook is vast komen te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van het slachtoffer veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt bij de benadeelde partijen en zij aldus affectieschade hebben geleden. Op grond van voornoemd Besluit Vergoeding Affectieschade hebben de ouders elk aanspraak op een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De rechtbank wijst de gevorderde bedragen dan ook toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020.
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vordering hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
HoofdelijkheidOmdat de verdachte het bewezen verklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partijen heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregelDe verdachte wordt voor het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit veroordeeld, waardoor hij tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk is voor schade die door dat feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] en ten behoeve van [benadeelde partij 2] ieder te betalen een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.4.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] onvoldoende is onderbouwd. Uit de overgelegde facturen van de cateraar blijkt onvoldoende dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de begrafenis van het slachtoffer in Marokko, nog los van de vraag of deze kosten vallen onder de genoemde wettelijke regeling van te vorderen uitvaartkosten. De rechtbank beschikt verder over onvoldoende gegevens om te komen tot een redelijke schatting van de omvang van de geleden materiele schade die verband houdt met de kosten van lijkbezorging, zoals namens de benadeelde partij is verzocht. Een nadere onderbouwing van de vordering en de beoordeling zouden een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de vordering van deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 47, 57, 63, 289, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 11 b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I, de bij dagvaarding II en de bij dagvaarding III tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:medeplegen van moord;
ten aanzien van feit 1, dagvaarding II:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2, dagvaarding II:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 1, dagvaarding III:poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2, dagvaarding III:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1] , een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 september 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2] , een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van 1 september 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ;
bepaalt dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S .M. van der Schenk, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 177-182.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 1.
4.Een geschrift, te weten het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, het forensisch dossier, p. 191.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 2; het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 11.
6.Verklaring van de verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 14 december 2021.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d,d. 18 maart 2021, proces-verbaal II, p. 104-134; het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 183-187.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaal I, p. 784.
9.Een geschrift, te weten het microsporen en kras-, indruk- en vorm-sporenonderzoek aan beschadigingen op deur naar aanleiding van een dodelijk steekincident in Delft op 1 september 2020, forensisch dossier, p. 734.
10.Een geschrift, te weten het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Delft op 1 september 2020, het forensisch dossier, p. 646-650.
11.Het aanvullend proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, proces-verbaal I, p. 341-344.
12.Een geschrift, te weten het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Delft op 1 september 2020, het forensisch dossier, p. 661-669.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 254-256.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 410-413.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 348.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal I, p. 410-413.
17.Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, inclusief letselbeschrijving [verdachte] opgemaakt door [naam] , proces-verbaal I, p. 431-456.
18.Het proces-verbaal van aangifte, proces-verbaal IV, p. 9-11.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige, proces-verbaal IV, p. 27-30.
20.Verklaring van de verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 14 december 2021.