3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding IOp 1 september 2020 omstreeks 14.15 uur is bij de meldkamer van de Eenheid Den Haag een melding binnengekomen dat iemand in de woning aan [adres] te Delft is neergestoken in zijn benen en borst.Ter plaatse trof de politie in de slaapkamer een man aan die de politie vrijwel direct identificeert als [ slachtoffer 1] (hierna: [ slachtoffer 1] ). Het ambulancepersoneel heeft ter plaatse geconstateerd dat het slachtoffer aan zijn steekverwondingen is overleden.
Uit het sectierapport van de patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat [ slachtoffer 1] in totaal acht steekletsels en vier snijletsels heeft opgelopen. [ slachtoffer 1] is overleden aan het steekletsel in de linkerflank van zijn lichaam. De andere steek- en snijletsels hebben mogelijk bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden middels bloedverlies.De bewoner van de woning aan de [adres] , genaamd [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), was tijdens het incident in de woning aanwezig. Hij heeft verklaard dat hij 112 heeft gebeld en dat het slachtoffer door twee mannen is neergestoken. Een ervan kent hij als [naam] . De andere man, die een mes in zijn handen had, kende [getuige 1] niet. [naam] is zijn drugsdealer en maakt gebruik van het telefoonnummer [nummer] . [getuige 1] had de ochtend van het steekincident nog naar dit nummer gebeld om drugs te bestellen.Uit politieonderzoek en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze “ [naam] -telefoon” door de verdachte en zijn medeverdachte [verdachte 6] werd gebruikt voor het leveren van drugs.
De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of, en zo ja op welke wijze [verdachte] een rol heeft gespeeld bij de dood van [ slachtoffer 1] . Meer in het bijzonder is de vraag of [verdachte] schuldig is aan het medeplegen van het, al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk van het leven beroven van [ slachtoffer 1] , zoals aan hem ten laste is gelegd.
Verklaring [verdachte 6]
heeft verklaard dat hij op 1 september 2020 samen met [verdachte] op weg was om iets te gaan eten. [verdachte] werd onderweg gebeld door [getuige 1] . [getuige 1] wilde drugs bestellen voor een vriend. Op de vraag van [verdachte] wie die vriend was, antwoordde [getuige 1] : “Die Marokkaan”. [verdachte] wist dat het om [ slachtoffer 1] ging en vertelde aan [verdachte 6] dat [ slachtoffer 1] hem eerder had beroofd. [verdachte] wilde naar [ slachtoffer 1] toe. [verdachte] stopte eerst bij zijn woning om een keukenmes op te halen. Vervolgens reed hij samen met [verdachte 6] naar de woning van [getuige 1] . Onderweg belde [verdachte 6] met [verdachte 2] (hierna: [verdachte 2] ). [verdachte 6] probeerde volgens eigen zeggen op die manier [verdachte] over te halen om niet naar de woning van [getuige 1] te gaan. [verdachte] leek volgens [verdachte 6] in trance te zijn.
Eenmaal in de woning is [verdachte] direct op zoek gegaan naar [ slachtoffer 1] . [verdachte] keek overal in het rond en was gefocust. [verdachte] ging naar de slaapkamer en opende de deur op een klein kiertje. [verdachte] zag dat [ slachtoffer 1] achter de deur zat. Volgens [verdachte 6] wilde [verdachte] “door de deur heen”. [verdachte 6] heeft [verdachte] geholpen de slaapkamerdeur te openen om zo een confrontatie tussen [verdachte] en [ slachtoffer 1] te laten ontstaan. [verdachte 6] heeft tegen de deur aan getrapt. [verdachte] heeft meerdere keren met het keukenmes ingestoken op de deur. De deur ging met sponning en al eruit. [verdachte 6] heeft tegen de politie verteld dat hij niet weet of de deur per se door zijn trap eruit is gegaan. [verdachte] is de kamer binnengestapt. [verdachte 6] is gevolgd en stond één meter achter [verdachte] . [verdachte] stak [ slachtoffer 1] direct in zijn zij. [ slachtoffer 1] stak vervolgens [verdachte] in zijn been. [verdachte 6] wilde [verdachte] helpen om [ slachtoffer 1] van hem af te weren en probeerde een glazen plaat van het bedframe los te trekken om als schild te gebruiken. [ slachtoffer 1] viel op de grond. [verdachte] stak [ slachtoffer 1] meerdere malen in zijn been. [verdachte] schreeuwde steeds: “Ik zei toch dat ik jou zou pakken” en “Ik zei toch dat ik je terug zou pakken je wou me rippen”.
Na het incident renden [verdachte] en [verdachte 6] via de voordeur naar buiten, waarna zij met de auto richting Rotterdam reden. Bij een benzinepomp aan de Rijksweg A13West heeft [verdachte] het keukenmes in het water gegooid en zijn steekwond aan [verdachte 6] laten zien. [verdachte] en [verdachte 6] zijn vervolgens naar de woning van [verdachte] gegaan waar [verdachte 6] in de auto moest wachten, terwijl [verdachte] zijn wond liet verzorgen. Vervolgens heeft [verdachte 6] in opdracht van [verdachte] nieuwe kleding voor zichzelf gekocht en aangetrokken. [verdachte] heeft het stuur in de auto grondig schoongemaakt en [verdachte 6] verteld dat hij een telefoon heeft weggehaald.
Verklaring [verdachte 2]
heeft bij de politie verklaard dat [verdachte 6] (de rechtbank begrijpt: [verdachte 6] ) hem op 1 september 2020 via videobellen heeft gebeld. [verdachte 6] zat samen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) in de auto. [verdachte 2] zag [verdachte] een beetje lachen, terwijl hij aan het stuur zat. [verdachte] zei niets.
Beschadigingen aan de deur
Uit forensisch onderzoek naar de slaapkamerdeur is gebleken dat de zeven beschadigingen op de deur passen bij steken met een scherprandig voorwerp met een stompe rugzijde.
DNA-match met [verdachte]
Uit een bemonstering van de rechter broekspijp van [ slachtoffer 1] (SIN [code] ) is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel is, ongeacht of drie of vier personen DNA hebben bijgedragen, meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [ slachtoffer 1] , [verdachte] en één of twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [ slachtoffer 1] en twee of drie willekeurige onbekende personen.Uit een aanvullend onderzoek blijkt dat dit DNA-mengprofiel vlak bij een steekverwonding op de broek van [ slachtoffer 1] is aangetroffen.
Ook zijn er uit twee bemonsteringen van de slaapkamerdeur DNA-mengprofielen [code] en [code] ) verkregen. Voor deze DNA-mengprofielen geldt dat het voor elk daarvan meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van twee willekeurige onbekende personen.
Tapgesprek
Uit een opgenomen telefoongesprek is gebleken dat ‘ [verdachte] ’ aan [verdachte 6] vraagt of hij de ‘tillie heeft gedasht’ (de rechtbank begrijpt: zijn telefoon heeft kwijtgemaakt). Dat wordt in het gesprek door [verdachte 6] bevestigd en [verdachte 6] zegt dat hij de telefoon ook heeft gebroken.
Opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC)
In een opgenomen gesprek van 29 oktober 2020 spreken de moeder van [verdachte]
[verdachte 3] (hierna: [verdachte 3] ) en de vriendin van [verdachte] [verdachte 5] (hierna: [verdachte 5] ) over het weggooien van een mes in het water bij Rotterdam en het weggooien van kleding. Ook wordt er gerefereerd aan een wond die zou zijn opgelopen tijdens het incident en dat ‘hij’ wordt gezocht voor een moord in Nederland en terug naar huis moet komen.was op dat moment in Spanje.
De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de volgende passages in de naar aanleiding van de OVC opgestelde schriftelijke verslagen:
[verdachte 3] zegt dat als de bloedsporen van [verdachte] was geweest dan hadden ze hem al lang, twee maanden geleden..ntv. [verdachte 5] zegt dan waren ze het land niet eens uit gekomen.
(…)
[verdachte 5] : Die mes ligt die bij ...ntv...Die mes leg bij het water, leg in het water, ergens in Rotterdam.
[verdachte 3] : Oh ja?
[verdachte 5] : Die kleding... kijk toen het gebeurde heeft hij mij gelijk gebeld, ..ntv... en alles, toen zijn we als een gek daar weggegaan toen hij het natuurlijk op zijn heupen kreeg, want ik zou eigenlijk...
[verdachte 3] : ...ntv...die spullen we ook weggegooid, .ntv....
[verdachte 5] : Ik heb zijn kleding van die dag en alles heb ik weg gegooid 's avonds laat, want ik zou eigenlijk met zijn auto. Ja, ik zou eigenlijk met zijn auto gewoon ...ntv... ophalen. Maar dat hebben we toen maar niet gedaan, omdat... En die wond was natuurlijk zo heftig en alles. Hij moest...
[verdachte 3] : Hij ging ...ntv... toch weg?
(…)
[verdachte 5] : Ja wel. Nou, weet je wat ik was, want hij weet niet of die is gestoken door zichzelf of ergens...ntv...bij zichzelf...
[verdachte 3] : En dan nog, zeg tegen hem dat ...ntv...
[verdachte 5] : Nee, want zijn broek, die bloedspetters ...ntv... Het was zeg maar zo'n wond die pas gaat bloeden als je gaat schoonmaken.
[verdachte 3] : Nee, klopt.
[verdachte 5] : Dus het kan helemaal niet. Maar [verdachte 6] , [naam] en...ntv... Dus, stel nou dat dat gebeurt. Stel, dat ze mij komen halen, ..ntv... Ik weet niet... ntv... maar hij gaat ...ntv... En [naam] heeft anders wel ...ntv... [naam] , [verdachte 6] en [naam] . [verdachte 6] heeft die kankersleutel weggegooid natuurlijk. Dat maakt niet uit.
[verdachte 3] : Ja, maar dat gaat niet gebeuren.
[verdachte 5] : Nee, maar stel. Dat gaat ook niet gebeuren. Dat gaat ook niet gebeuren, want daarom schrok hij vanmiddag, vanmorgen. Kijk, ik zei what the fuck is going on. Toen zei die dus in het Engels dat 'ie dus gezocht wordt voor een moord in Nederland. Dus ik zo, wat de fuck, weet je wel? Ik zei ...ntv... politie af. Dus hij keek me aan, hij zegt: is er gepraat? Ik zeg nee. Ik wilde eigenlijk tegen jou zeggen dat je gewoon naar huis moet komen. Dus ik zeg: Ben echt verbaasd, weetje wel. Dus, eh, ja ...ntv... hij zegt: twee mensen. Dus ik zei, [verdachte 6] , en hij zei gelijk, die Marokkaan. Dus ik zei hoezo die Marokkaan? Dat durft die toch niet. Hij zegt dat is een kankerflikkertje, ja ...ntv... dat is echt ...ntv... kankerflikker. Ja, die is jaloers . Hij heb... Dit heeft hij gewoon veroorzaakt dat [verdachte] gepakt wordt, ...ntv... Hij zegt: en [verdachte 6] ...
(…)
[verdachte 5] : Ja, toch. Heb ik allemaal niet gevraagd, hoor. Hebben we niet meer over gepraat verder, want ik zei alleen maar van ...ntv... met die kleding. Ik zeg, dit is aan de hand dus die kleding daar hoef jij niet meer over na te denken. Hij weet ook niet waar ik heb gelaten. Ja, ik. Alleen ik weet ervan.
Letsel [verdachte]
Na de aanhouding van [verdachte] is op zijn linker bovenbeen een litteken als gevolg van een eerdere verwonding geconstateerd. Uit de letselbeschrijving volgt dat dit litteken kan corresponderen met een steek- of snijwond.
Tussenconclusie
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande het volgende. [verdachte 6] heeft – kort samengevat – verklaard dat hij op 1 september 2020 samen met [verdachte] in de woning aan [adres] te Delft is geweest en dat zij samen hebben geprobeerd om de slaapkamerdeur open te maken waarachter [ slachtoffer 1] zich bevond. [verdachte 6] heeft tegen de deur aan getrapt en [verdachte] heeft met een keukenmes op de deur ingestoken. De deur ging er met sponning en al uit, waarna [verdachte] [ slachtoffer 1] meermalen heeft gestoken met een keukenmes. De belastende verklaring van [verdachte 6] wijst naar [verdachte] als degene die het steekletsel heeft toegebracht bij [ slachtoffer 1] . Daar staat tegenover dat [verdachte] zich tot aan de inhoudelijke terechtzitting van 14 december 2021 op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Op deze terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij niet in de woning van [getuige 1] is geweest en dus betwist dat hij [ slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes.
Op grond van de inhoud van het dossier en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [verdachte 6] te twijfelen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat [verdachte 6] met zijn verklaring niet alleen [verdachte] , maar ook zichzelf heeft belast, terwijl het dossier ook ruimte liet om ten aanzien van zichzelf een minder belastende verklaring af te leggen. Daarbij komt dat [verdachte 6] in grote lijnen en op verreweg de meeste punten consistent heeft verklaard. Verder wordt zijn verklaring niet gelogenstraft door andere bewijsmiddelen. In tegendeel, de verklaring van [verdachte 6] wordt naar het oordeel van de rechtbank juist ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier.
Zo heeft [verdachte 2] in zijn verklaring bevestigd dat [verdachte 6] hem op de bewuste 1 september 2020 heeft gebeld. Hij zag dat [verdachte 6] met [verdachte] in de auto zat. Hij zag dat [verdachte] een beetje aan het lachen was. De rechtbank leidt hieruit af dat, anders dan door [verdachte] zelf is verklaard, hij op die dag samen met [verdachte 6] in de auto heeft gezeten. Verder komt de door [verdachte 6] genoemde plaats op het lichaam van het insteken op het slachtoffer overeen met de steekwonden die de patholoog bij [ slachtoffer 1] heeft aangetroffen en volgt uit het forensisch onderzoek dat de beschadigingen op de slaapkamerdeur passen bij het steken met een scherprandig voorwerp met een stompe rugzijde, hetgeen kan passen bij het steken met een keukenmes op de deur zoals door [verdachte 6] is verklaard. Voorts wordt de verklaring van [verdachte 6] bevestigd door het aangetroffen DNA-profiel van [verdachte] op de broek van [ slachtoffer 1] en op de slaapkamerdeur in de woning. Tot slot zijn het opgenomen gesprek tussen [verdachte 3] en [verdachte 5] , waarin wordt gesproken over het weggooien van het mes in Rotterdam en een verwonding die zou zijn opgelopen, alsmede het geconstateerde letsel op het been van [verdachte] een bevestiging van de verklaring van [verdachte 6] .
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij op 1 september 2020 niet in [adres] te Delft is geweest en dat het DNA-profiel bij een eerdere drugstransactie is overgedragen gelet op het voorgaande volstrekt onaannemelijk en schuift deze terzijde.
Doodsoorzaak
De rechtbank neemt de conclusies over van het sectierapport van de patholoog, zoals hierboven weergegeven. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat [ slachtoffer 1] is overleden als gevolg van het steekletsel in de linkerflank van zijn lichaam, waarbij de overige steek- en snijletsels in het lichaam van [ slachtoffer 1] mogelijk hebben bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden middels bloedverlies.
Wie heeft gestoken
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat het [verdachte] is geweest die, in aanwezigheid van [verdachte 6] , meermalen met een mes [ slachtoffer 1] in het lichaam heeft gestoken. Gezien de aard, de hoeveelheid en de plaats van de opgelopen verwondingen, alsmede het in hulpbehoevende toestand achterlaten van [ slachtoffer 1] , volgt dat [verdachte] [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Medeplegen
De rechtbank acht aldus bewezen dat [verdachte] in aanwezigheid van [verdachte 6] [ slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door meerdere keren op hem in te steken met een keukenmes. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of [verdachte] dat heeft gedaan samen en in vereniging met een ander, te weten [verdachte 6] .
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van de bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen van [verdachte] het volgende vast.
Vooropgesteld moet worden dat er geen bewijs is dat [verdachte 6] geweld heeft gebruikt tegen [ slachtoffer 1] . De fatale messteek in de linkerflank van het lichaam en het overige steekletsel is toegebracht door [verdachte] . Vervolgens kan wel worden vastgesteld dat [verdachte 6] op alle belangrijke momenten voor, tijdens en na het dodelijk steekincident aanwezig is geweest en zich niet heeft teruggetrokken op een daartoe geëigend tijdstip, terwijl daartoe voldoende gelegenheid is geweest tijdens de rit naar de woning van [verdachte] , tijdens de rit naar de woning van [getuige 1] toen hij wist dat [verdachte] het mes had gepakt, zelfs nog in de woning toen [verdachte] direct en gefocust op zoek ging naar [ slachtoffer 1] en daarna, toen [verdachte] in trance aan het insteken was op de deur. [verdachte 6] heeft zich evenwel niet gedistantieerd. Integendeel, naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte met uitvoeringshandelingen een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, om van een nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] te kunnen spreken. Toen [verdachte] meermalen in trance met het keukenmes op de slaapkamerdeur instak, heeft [verdachte 6] tegen de deur getrapt opdat [verdachte] en hijzelf naar binnen konden om een confrontatie aan te gaan met [ slachtoffer 1] . Vervolgens heeft [verdachte 6] geprobeerd een glazen plaat in de slaapkamer te pakken ter mogelijke verdediging van [verdachte] , nadat hij had gezien hoe [verdachte] met het keukenmes [ slachtoffer 1] in zijn zij had gestoken en [ slachtoffer 1] vervolgens in het been van [verdachte] stak.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de nauwe en bewuste samenwerking nader wordt ingekleurd door hetgeen na afloop van het geweldsincident heeft plaatsgevonden. Na afloop van het incident is [verdachte] samen met [verdachte 6] naar Rotterdam gereden om het mes weg te gooien, liet [verdachte] [verdachte 6] in opdracht van hem nieuwe kleding kopen en heeft [verdachte 6] in opdracht van [verdachte] zijn ‘tillie gedasht’ (de rechtbank begrijpt: zijn telefoon kwijtgemaakt). Dusdoende hebben [verdachte] en [verdachte 6] ook nauw en bewust samengewerkt teneinde te voorkomen dat ontdekt zou worden dat zij betrokken waren bij de dood van [ slachtoffer 1] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [verdachte 6] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorbedachten raad
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of sprake is van handelen met voorbedachten rade en daarmee van moord. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761). Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende uit de bewijsmiddelen volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[verdachte] heeft voor de desbetreffende dag van 1 september 2020 een aanvaring gehad met [ slachtoffer 1] . [verdachte] heeft aan [verdachte 6] verteld dat [ slachtoffer 1] hem had geript. [verdachte] wilde [ slachtoffer 1] terugpakken, zo blijkt ook uit zijn woorden tijdens het steken. [verdachte] schreeuwde tijdens het steken: “Ik zei toch dat ik jou zou pakken” en “Ik zei toch dat ik je terug zou pakken je wou me rippen”. Kennelijk wachtte [verdachte] op een gelegenheid om dit te doen en was het telefoontje van [getuige 1] de trigger. [verdachte] is vanaf het moment dat hij wist dat [ slachtoffer 1] in de woning van [getuige 1] aan [adres] in Delft aanwezig was tot aan het moment dat hij [ slachtoffer 1] neer stak op relatief kalme wijze en planmatig te werk gegaan om [ slachtoffer 1] terug te pakken. [verdachte] heeft bewust eerst een mes opgehaald en stond niet open voor de alternatieven die [verdachte 6] aandroeg, zoals een honkbalknuppel. Vervolgens is hij in de woning van [getuige 1] direct op zijn doel afgegaan: hij ging doelbewust op zoek naar [ slachtoffer 1] . [verdachte] was daarbij in een trance en erg gefocust. Vanaf het moment dat [verdachte] [ slachtoffer 1] zag, leek het alsof [verdachte] “door de deur heen” wilde om bij [ slachtoffer 1] te komen. [verdachte] en [verdachte 6] hebben in de woning de slaapkamerdeur met geweld opengemaakt. Zij trapten beiden tegen de deur en [verdachte] stak met het keukenmes in op de deur. Toen de deur er met sponning en al uit was gegaan, stak [verdachte] direct in op [ slachtoffer 1] . [verdachte] raakte [ slachtoffer 1] doelgericht in de zij, een (potentieel) dodelijke plek.
Vastgesteld kan worden dat [verdachte] vanaf het moment dat hij met een keukenmes is vertrokken naar de woning aan de [adres] , maar in ieder geval vanaf het moment dat hij in de woning aanwezig was, de gelegenheid heeft gehad om na te denken over zijn besluit om [ slachtoffer 1] te doden. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin [verdachte] zou hebben gehandeld is niet gebleken. Bovendien wijst de wijze van uitvoering op een welbewuste en weloverwogen handeling, nu [verdachte] direct begon met steken. Op het moment dat hij [ slachtoffer 1] in zijn zij had gestoken, bleef [verdachte] doorsteken. Zelfs toen [ slachtoffer 1] in elkaar zakte, ging [verdachte] door met steken.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, af dat de verdachte het vooropgezette plan had [ slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte in elk geval voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht moord bewezen.
EindconclusieGelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] opzettelijk en met voorbedachten rade samen met [verdachte 6] [ slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.
Dagvaarding II[verdachte] wordt verder, onder dagvaarding II, verweten zich samen met anderen schuldig te hebben gemaakt aan – kort gezegd – de handel in cocaïne en aan deelneming aan een criminele organisatie, gericht op deze handel.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft bekend. Nu hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit, wordt op voet van artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 december 2021;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 6] , proces-verbaal III,
p. 895-902;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 2] van 9 december 2020, proces-verbaal III, p. 775-779.
Gelet hierop acht de rechtbank de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding III
Poging zware mishandeling
[verdachte] wordt onder dagvaarding III verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en vernieling van het hekwerk in de speeltuin van de Gemeente Delft.
Aangifte
Op 23 april 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op die dag samen met een vriend, genaamd [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: [getuige 2] , hierna: [getuige 2] ), aanwezig was aan het Oostblok in Delft. [getuige 2] had een gesprek met een bestuurder van een auto. Dit bleek later [verdachte] te zijn. [slachtoffer 2] stond tussen de auto en de speeltuin in, voor het hek van de speeltuin. [slachtoffer 2] hoorde dat [verdachte] tegen [getuige 2] zei “Ik ben geen kleine, iedereen in Delft kent mij” en dat [getuige 2] niet zo stoer moest doen. De auto reed vervolgens een stukje naar achteren en daarna vol gas vooruit. De auto reed op [slachtoffer 2] in. De auto reed hard tegen hem aan. [slachtoffer 2] voelde dat aan zijn benen. Hij zag en voelde dat hij tussen de auto en het hek van de speeltuin kwam. [slachtoffer 2] kwam ten val op de motorkap en viel achterover. De auto was twee tot drie meter de speeltuin in gereden. De auto reed achteruit en reed nogmaals op [slachtoffer 2] in. [slachtoffer 2] kon toen net op tijd opzij springen.
Getuigenverklaring
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de auto achteruit reed. [getuige 2] zag dat de auto hierna vooruit reed, tegen zijn vriend (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) aan. De auto trok met piepende banden op. [slachtoffer 2] lag op de motorkap en de auto ramde het hek van de speeltuin toen hij weer achteruit reed. Vervolgens reed de auto vooruit op hem en [slachtoffer 2] in en reed daarna weg.
Verklaring van de verdachte
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij op 23 april 2020 op het Oostblok was en een discussie met [getuige 2] kreeg. [verdachte] raakte boos en geïrriteerd. Bij het wegrijden heeft hij [slachtoffer 2] en het hek geraakt. [verdachte] verklaarde dat het goed kan kloppen dat hij een paar keer heen en weer reed.
Het oordeel van de rechtbank
De stelling van de verdachte dat hij werd geconfronteerd met een zakmesje en daarom in paniek tegen [slachtoffer 2] reed, vindt geen ondersteuning in de bewijsmiddelen. Het ontbreekt aan feitelijke onderbouwing van deze stelling die door de verdachte eerst in een zeer laat stadium, namelijk tijdens de inhoudelijke behandeling, naar voren is gebracht. De verdachte heeft telkens een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De lezing van de verdachte dat er een zakmesje is getoond is niet aannemelijk geworden. Deze stelling wordt dan ook als niet geloofwaardig terzijde geschoven.
Op grond van de inhoud van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 2] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij ter plaatse was en met zijn auto [slachtoffer 2] heeft geraakt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte met de auto meerdere malen af is gereden op [slachtoffer 2] , waarbij de verdachte hem met de auto in ieder geval één keer, tegen zijn benen, heeft geraakt.
Het op ongecontroleerde wijze met een auto wegrijden en met (relatief) hoge snelheid af rijden op een persoon die op relatief korte afstand van de auto staat, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat die persoon wordt geraakt door de auto en daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boos was toen hij wegreed en wild is weggereden. Door op die manier te rijden, terwijl er een korte afstand tussen [slachtoffer 2] en de auto was, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De handelingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte door op een dergelijke wijze te rijden de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. [slachtoffer 2] is ook daadwerkelijk gewond geraakt, zij het niet ernstig.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn gedragingen op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Het ten laste gelegde feit zal wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Vernieling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bij dagvaarding III onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend. Nu hij nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit, wordt op voet van artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 december 2021;
- het proces-verbaal van aangifte door de Gemeente Delft, proces-verbaal IV, p. 125-126.
Gelet hierop acht de rechtbank de bij dagvaarding III onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.