zaaknummer: SGR 20/4730
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N. Çiçek),
Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).
Bij besluit van 2 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1975, is sinds 2016 bekend met een paniekstoornis met agorafobie. Nadat verweerder een eerdere aanvraag om zorg op grond van de Wlz had afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond had verklaard, heeft eiser op
22 januari 2020 een nieuwe aanvraag ingediend op grond van de Wlz voor zorg thuis met een persoonsgebonden budget.
2. Naar aanleiding van deze aanvraag is er op 6 februari 2020 een huisbezoek bij eiser afgelegd. Na consultatie van de medisch adviseur H.M.W. Smits, heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat - kort samengevat - eiser weliswaar ten gevolge van een paniekstoornis met agorafobie al geruime tijd beperkingen ondervindt in de sociale redzaamheid en in de maatschappelijke participatie, maar uit de medische informatie niet blijkt dat alle behandelopties zijn benut. Daarom is (nog) niet vast te stellen of er noodzaak is tot blijvende 24 uurszorg in de nabijheid en is er geen toegang tot de Wlz.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit, omdat hij van mening is dat hij al jaren gekweld wordt door psychische stoornissen en niet alleen durft te zijn. Zijn zoon heeft hem in huis genomen omdat plaatsing in een zorginstelling niet tot de mogelijkheden behoort. Eiser wantrouwt iedere onbekende. Zijn psychiater verwacht geen verbetering meer met als gevolg dat eiser dringende behoefte heeft aan 24 uur per dag hulp en ondersteuning in de thuissituatie.
4. In de bezwaarprocedure heeft verweerder opnieuw onderzocht of eiser toegang heeft tot de Wlz. Daartoe is alle beschikbare medische informatie beoordeeld, waaronder een recente brief van de behandelend psychiater D.J. Vinkers. Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden omdat eiser hier naar aanleiding van een telefonisch onderhoud met verweerder op 26 mei 2020 van heeft afgezien. Op 28 mei 2020 heeft verweerder aan de toenmalige gemachtigde van eiser een concept-besluit op bezwaar gestuurd. Daarna is aan het Zorginstituut Nederland om advies is gevraagd. Op 4 juni 2020 heeft het Zorginstituut Nederland aangegeven geen advies uit te brengen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het medisch advies van 26 februari 2020, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat sprake is van de grondslag somatische aandoening op basis van suikerziekte (Diabetes Mellitus type II) en er is een psychische stoornis (GGZ), maar door adequate en intensieve behandeling, bij voorkeur door een behandelaar die de taal spreekt en de cultuur kent, kan verbetering in eisers functioneren optreden. Eiser is in zijn ADL (algemeen dagelijkse levensverrichtingen) redelijk zelfstandig en daar waar hij hulp nodig heeft kan hij zorg aanvragen van de Thuiszorg. Dit is planbare en oproepbare zorg. Eiser kan hulp inroepen en hulp afwachten zonder risico te lopen. Dat eiser blijvend aangewezen zal zijn op 24 uur per dag zorg in de nabijheid staat nog niet vast omdat nog niet alle behandelmogelijkheden zijn benut.
6. Eiser heeft zich - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Vanwege de angststoornis en beperkingen heeft eiser behoefte aan 24 uur per dag zorg.
Eiser is ten onrechte niet door een arts onderzocht; er heeft enkel een huisbezoek plaatsgevonden door twee onderzoekers. Indien eiser door een arts was bezocht, had deze eiser kunnen observeren en lichamelijk kunnen onderzoeken. Door de onderzoekers is nu een verkeerd beeld geschetst van eiser. Verder voert eiser aan dat sprake is van vooringenomenheid omdat verweerder ten onrechte aanneemt dat sprake zou zijn van een taalbarrière en dat daardoor de behandeling niets zou opleveren. Eiser spreekt echter Nederlands met zijn psychiater bij wie hij al ruim vijf jaar onder behandeling is. Daarnaast gaat verweerder uit van verouderde medische informatie en wordt recente informatie van de behandelend psychiater onjuist beoordeeld en geïnterpreteerd. De behandelend psychiater schrijft duidelijk dat eiser in ernstige mate beperkt is en dat gezien het beloop van de reactie op de therapie er geen grote verbetering te verwachten valt. Op 6 oktober 2020 heeft eiser in beroep aanvullende informatie overgelegd, bestaande uit een brief van zijn behandelend psychiater waaruit volgt dat hij weinig heeft gemerkt van een taalbarrière, dat eiser en hij elkaar goed begrijpen en dat eiser zich gemotiveerd opstelt.
7. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de medische situatie van eiser naar aanleiding van het beroep opnieuw is beoordeeld door de medisch adviseur
L. Cornelissen-Houben. In haar rapport van 26 februari 2021 komt deze medisch adviseur tot de slotsom dat eiser blijvend is aangewezen op enige mate van begeleiding bij het verplaatsen buitenshuis, en enige mate van begeleiding en verzorging in huis, zoals de psychiater ook aangeeft. Echter, een medische noodzaak voor continue zorg in de nabijheid is niet vast te stellen. Ook wordt aanvullende behandeling mogelijk geacht, zodat niet kan worden gezegd dat alle behandelopties zijn benut. Volgens verweerder bevestigt het oordeel van deze medisch adviseur de juistheid van het bestreden besluit.
De rechtbank komt tot een volgende beoordeling.
8. Artikel 3.2.1 van de Wlz, voor zover van belang en zoals dat ten tijde van het bestreden besluit luidde, bepaalt als volgt:
“1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
a. blijvend: van niet voorbijgaande aard;
b. permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;
c. ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:
1°. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
2°. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
3°. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
4°. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;
d. zelfzorg: de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;
e. regieproblemen: beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.
9. Uit artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz volgt dat een verzekerde slechts toegang tot Wlz-zorg heeft, indien de in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz genoemde grondslagen leiden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid zoals omschreven in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Wlz.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een advies van een medisch adviseur (van een bestuursorgaan als het CIZ) een deskundigenadvies en mag het bestuursorgaan, indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, bij de besluitvorming in beginsel van zo’n advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
10.1. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank mogen baseren op het advies van de medisch adviseur H.M.W. Smits. Uit diens advies van 30 maart 2020 blijkt dat de medische voorgeschiedenis van eiser bij de oordeelsvorming is betrokken. Er is dossieronderzoek verricht, en er heeft herhaaldelijk contact met de huisarts en de behandelend psychiater plaatsgevonden waarbij schriftelijk aanvullende informatie werd opgevraagd. Vervolgens is alle beschikbare medische informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken.
10.2. Voorts is de rechtbank, gelet op de uitspraak van de CRvB van 6 februari 2019, van oordeel dat het persoonlijk onderzoeken van een verzekerde door een medisch adviseur niet noodzakelijk is indien de medisch adviseur alle medische informatie bij het onderzoek heeft betrokken en een duidelijk beeld is verkregen van de medische situatie. Dat eiser niet gezien is door de medisch adviseur is derhalve onvoldoende om te stellen dat het onderzoek onzorgvuldig was.
10.3. De medisch adviseur L. Cornelissen-Houben heeft in haar rapport van
26 februari 2021 gemotiveerd dat er, zowel wat de psychische als de somatische problematiek betreft, geen sprake is van een eindsituatie, met andere woorden, er kan nu niet worden vastgesteld dat eiser uitbehandeld is. De actuele zorgbehoefte wordt overwegend bepaald door de beperkingen die voortkomen uit de grondslag psychische stoornis. Er is in beroep onderzoek gedaan naar de aard en opzet en de resultaten van de behandeling bij de psychiater. Er is sprake van jarenlange psychiatrische klachten. De behandeling bij de psychiater van eiser was monodisciplinair van aard en bestond uit medicamenteuze behandeling en aanvullend psychotherapie. Gelet op de aard van de psychische problematiek is niet te verwachten dat deze opgeheven kan worden. Wel kan gewerkt worden aan vermindering van klachten en verbetering in het functioneren. Niet ter discussie staat dat eiser blijvend is aangewezen op (enige mate van) begeleiding bij het verplaatsen buitenshuis en enige mate van begeleiding en verzorging in huis. Een medische noodzaak voor continue 24 uurszorg in de nabijheid is echter niet vast te stellen op basis van de beschikbare gegevens. De zorgbehoefte is overwegend door middel van planbare zorg te compenseren. De behandelend psychiater heeft aangegeven dat aanvullende, multidisciplinaire zorg nog mogelijk is, middels zijn doorverwijzing naar Synthese GGZ. Deze behandeling heeft nog niet plaatsgevonden.
10.4. Hoewel het de rechtbank duidelijk is dat eiser een zorgbehoefte heeft, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit wat hiervoor is overwogen (nog) niet dat bij eiser een blijvende behoefte aan 24 uurszorg in de nabijheid vast staat. Eiser kan voor zijn problematiek nog behandeld worden bij Synthese GGZ. Niet uitgesloten kan worden dat van deze behandeling vermindering van angstklachten is te verwachten. Dit zou kunnen leiden tot verbetering in het functioneren en zodoende een afname van de behoefte aan begeleiding.
10.5. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een indicatie op grond van de Wlz, omdat niet is komen vast te staan dat eiser behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals omschreven in artikel 3,2,1, eerste lid, van de Wlz.
11.11.Het beroep is ongegrond.
12.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.