ECLI:NL:CRVB:2019:407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
17/5241 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en beoordeling van beperkingen in het adaptief functioneren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 1967, had op 24 november 2015 een aanvraag ingediend, die op 13 januari 2016 door het CIZ werd afgewezen. Het CIZ stelde dat er geen grondslag voor een verstandelijke handicap kon worden vastgesteld, ondanks de kwetsbaarheid van appellant, die voortkwam uit psychische problematiek. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de medische adviezen die aan de afwijzing ten grondslag lagen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad concludeert dat er geen beperkingen in het adaptief functioneren van appellant aanwezig waren in de periode rondom zijn achttiende levensjaar die een grondslag voor een verstandelijke handicap zouden kunnen rechtvaardigen. De door appellant overgelegde diagnostische adviesbrief van Trajectum leidde niet tot een ander oordeel, omdat deze geen nieuw of duidelijk ander beeld van zijn functioneren in die periode gaf. De enkele stelling van appellant dat hij mogelijk lijdt aan het syndroom van Williams was ook niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

17.5241 WLZ

Datum uitspraak: 6 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2017, 16/1858 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Stehouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stehouwer en zijn mentor R.G.H. Rosenkamp. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood, mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en P. Pel, arts.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1967, heeft op 24 november 2015 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 13 januari 2016 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 7 april 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2016 ongegrond verklaard. CIZ heeft zich, onder verwijzing naar het medisch advies van 30 maart 2016, op het standpunt gesteld dat bij appellant geen sprake is van een grondslag die toegang geeft tot zorg op grond van de Wlz. De grondslag verstandelijke handicap kan niet worden vastgesteld. Gezien de kwetsbaarheid van appellant bestaat er een begeleidingsbehoefte, maar deze komt voort uit psychische problematiek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat CIZ mede op grond van het medisch advies van 30 maart 2016 en het in beroep ingebrachte nader medisch advies van 29 november 2016 heeft kunnen concluderen dat bij appellant, gelet op het adaptief functioneren rond het achttiende jaar, geen sprake is van de grondslag verstandelijke handicap.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Verder heeft hij aangevoerd dat sprake is van de grondslag verstandelijke handicap, zodat hem toegang had moeten worden verleend tot de Wlz. Onder verwijzing naar zijn levenswandel heeft appellant toegelicht dat CIZ zijn adaptief functioneren rondom zijn achttiende levensjaar heeft overschat. Het bestaan van psychische problematiek sluit volgens appellant de grondslag verstandelijke handicap niet uit. Ter zitting van de Raad heeft appellant nog aangevoerd dat hij mogelijk lijdt aan het syndroom van Williams.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of bij appellant al in de periode rondom het achttiende levensjaar beperkingen in het adaptief functioneren als bedoeld in de Beleidsregels Indicatiestelling Wlz 2016 aanwezig waren, die leiden tot een grondslag verstandelijke handicap die toegang geeft tot zorg op grond van de Wlz.
4.2.
Er is geen grond voor het oordeel dat de medische adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat de adviezen niet concludent of anderszins onjuist zijn. De medisch adviseurs hebben de beschikbare (medische) informatie bij hun onderzoek betrokken. Op basis van deze informatie hebben zij zich een duidelijk beeld van de medische situatie van appellant rondom zijn achttiende levensjaar kunnen vormen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de medisch adviseurs appellant in persoon hadden moeten onderzoeken.
4.3.
Uit de medische adviezen komt naar voren dat appellant geen speciaal onderwijs heeft gevolgd maar een LTS-opleiding succesvol heeft afgerond, dat hij zelfstandig betaalde werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren, dat hij een rijbewijs heeft gehaald en dat hij heeft gewoond in een zelfstandige woonsetting. Gelet hierop heeft CIZ voldoende onderbouwd dat bij appellant in de periode rondom het achttiende levensjaar geen zodanige beperkingen in het adaptief functioneren aanwezig waren dat een grondslag verstandelijke handicap kan worden gesteld. De door appellant in hoger beroep overgelegde diagnostische adviesbrief van Trajectum van 12 september 2018 leidt de Raad niet tot een ander oordeel, omdat daaruit geen duidelijk ander beeld naar voren komt over het functioneren in deze periode. De enkele stelling dat appellant mogelijk lijdt aan het syndroom van Williams leidt evenmin tot een ander oordeel.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) W.M. Swinkels

IJ