De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de toepassing van de asielprocedure, de opvangvoorzieningen dan wel de leefomstandigheden in Italië, sinds het M.T-arrest en het A.B.-arrest, zodanig zijn dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat Italië de internationale verplichtingen niet nakomt en dat sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Jawo. Ook het persoonlijk relaas van eiseres geeft daartoe geen aanleiding.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres met betrekking tot het arrest Jawo zodanig dat eiseres bedoelt dat het standpunt van verweerder in het bestreden besluit in strijd is met dit arrest. Dit betoog slaagt niet. Weliswaar is het inderdaad een subjectief standpunt van verweerder dat de criteria in dat arrest helder zijn, maar dat maakt nog niet dat het bestreden besluit en dus de overdracht van eiseres ermee in strijd zijn. Ook kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat verweerder een opmerkelijke en onjuiste conclusie trekt uit dit arrest. Uit rechtsoverweging 88 van het arrest Jawo volgt dat verweerder slechts de conclusie van het EHRM uit het arrest zelf heeft overgenomen.
Uit het M.T.-arrest blijkt dat sprake is van zodanige wetswijzigingen dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen in beginsel worden opgevangen in adequate opvangvoorzieningen en dat dit ook geldt voor zogenaamde Dublinterugkeerders. Uit de informatie die is betrokken bij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 mei 2021, waar eiseres naar verwijst, blijkt wel dat het formaliseren van een asielaanvraag tijd kost, waardoor het ook enige tijd kan duren tot toegang wordt verkregen tot opvangcentra die specifiek zijn ingericht voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen. Verweerder kan echter worden gevolgd in het standpunt dat deze informatie niet nieuw is, maar al blijkt uit eerdere informatie, zoals het rapport van AIDA van 27 mei 2020. Deze informatie is door het EHRM bij de beoordeling betrokken. De rechtbank leidt bovendien uit het M.T. -arrest af dat de eerstelijns opvang (CAS), als daar een korte periode moet worden verbleven, een aanvaardbare kwaliteit heeft. Dat eiseres en haar kind niet in aanmerking zouden komen voor SAI-opvang en de CAS-opvang in hun geval dus niet tijdelijk van aard zou zijn, volgt de rechtbank, voor zover eiseres dit stelt, niet. Uit de circular letter van 8 februari 2021 blijkt immers dat alleenstaande ouders met minderjarige kinderen wel in aanmerking komen voor SAI-opvang. Dat deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 26 mei 2021 tot een andere conclusie komt doet aan bovenstaande overwegingen van de rechtbank niet af en leidt dan ook niet tot een andere beslissing. Er is niet gebleken dat het regelmatig voorkomt dat kwetsbare personen die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen gedurende langere tijd geen opvang krijgen en op straat moeten verblijven. Dat eiseres eerder in Italië op straat zou hebben gezworven maakt het voorgaande dan ook niet anders, aangezien eiseres destijds was uitgeprocedeerd. In het A.B-arrest heeft het EHRM ook nog geoordeeld dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat daaraan niet afdoet dat in de SAI-opvang geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublinterugkeerders. Er is niet gebleken dat sprake is van een structureel probleem waar elke Dublinterugkeerder mee te maken krijgt.
Het betoog van eiseres dat uit rechtsoverweging 36 van het A.B.-arrest volgt dat individuele garanties nodig zijn hoefde verweerder niet te volgen. Dit blijkt niet uit dit arrest.
Uit rechtsoverwegingen 36 en 37 volgt slechts dat als de Italiaanse autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten hebben laten weten dat er een opvangplek is, dat overdracht dan zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden en dat de Nederlandse autoriteiten de Italiaanse autoriteiten op de hoogte stellen van het moment van overdracht. Verweerder heeft in zijn reactie van 2 september 2021 ook laten weten dat bij de aankondiging van een overdracht wordt vermeld dat het om een gezin met minderjarige kinderen gaat.
De rechtbank overweegt verder dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat, als incidenteel sprake zou zijn van het niet verkrijgen van adequate opvang, hierover niet kan worden geklaagd bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat die autoriteiten eiseres niet kunnen of willen helpen.
Ten aanzien van de asielprocedure in Italië overweegt de rechtbank dat de door eiseres overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Bovendien laat deze informatie geen wezenlijk ander beeld zien dan in de zaken die bij het EHRM en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) aan de orde zijn geweest.
De Italiaanse autoriteiten hebben met het (fictieve) claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiseres in behandeling te nemen en dus ook te voldoen aan de daarbij behorende verplichtingen. Dit betekent dat de Italiaanse autoriteiten de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn dienen te respecteren. Dat eiseres nieuwe feiten en omstandigheden zou moeten aandragen in Italië omdat zij is uitgeprocedeerd maakt niet dat Italië in strijd handelt met die richtlijnen dan wel de verdragsverplichtingen. Immers, dit volgt uit artikel 33, tweede lid, onder d, van de Procedurerichtlijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat dit daarom in Nederland ook een voorwaarde is. Voor zover Italië wel in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, meent verweerder terecht dat eiseres ook daarover dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten.
Met de aangehaalde informatie heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in haar concrete situatie die mogelijkheid niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten een door haar ingediende klacht niet serieus zullen nemen.