ECLI:NL:RBDHA:2021:14116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
NL21.18900 en NL21.18911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. Eiser, een Albanese nationaliteit, had op 2 december 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd gekregen, alsook de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de beroepen op 8 december 2021 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was en bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet correct is gehoord over de maatregel van bewaring, wat in strijd is met het verdedigingsbeginsel. Echter, de rechtbank concludeert dat deze schending niet heeft geleid tot een andere uitkomst van de procedure, omdat eiser niet heeft onderbouwd dat een lichter middel dan inbewaringstelling voorhanden was. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.18900 en NL21.18911

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het beroep tegen de bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 december 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 december 2021 op een zitting behandeld. Eiser heeft aan de zitting deelgenomen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen N. Rexhepi. Eiser heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Albanese nationaliteit te bezitten.
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Ter zitting is namens eiser verzocht om het beroep dat ziet op het terugkeerbesluit en het inreisverbod aan te houden, althans om het onderzoek ter zitting te heropenen, teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om zijn stelling dat hij een vriendin heeft in Duitsland nader te onderbouwen. De rechtbank ziet daar geen aanleiding voor, nu eiser blijkens het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van gehoor van 2 december 2021 niet heeft verklaard dat hij een vriendin heeft in Duitsland. Wel heeft hij verklaard dat er neven van hem in Duitsland en Italië wonen. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit 1 gemotiveerd overwogen dat de onmogelijkheid vanwege het inreisverbod om eventuele familieleden in de Europese Unie te bezoeken geen reden is voor een andersluidend besluit. Eiser heeft dit niet betwist. Het verzoek om aanhouding c.q. heropening van het onderzoek wordt daarom afgewezen.
3. Eiser heeft verder verklaard dat hij geen zakelijke belangen heeft in de Europese Unie. Verweerder heeft daarover kunnen opmerken dat eiser vanuit Albanië een verblijfsvergunning kan aanvragen en dat hij, als hij die krijgt, ook kan vragen om opheffing van het inreisverbod. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Dordrecht, van 4 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:35.
Over bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
4. Volgens eiser is hij niet op correcte wijze gehoord over het voornemen om hem in bewaring te stellen. Eiser stelt namelijk dat pas aan het einde van het gehoor aan hem is meegedeeld dat er niet alleen sprake was van een voornemen om een terugkeerbesluit en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen, maar ook van een voornemen om hem in bewaring te stellen. Daarnaast stelt eiser dat de mededeling aan het begin van het gehoor dat hij op eigen kosten een advocaat kan inschakelen ten aanzien van de maatregel van bewaring niet juist is. Eiser voert aan dat hij hierdoor niet goed heeft kunnen reageren op het voornemen tot inbewaringstelling, zodat het verdedigingsbeginsel is geschonden, en dat het bestreden besluit 2 aldus onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat zich in het dossier twee processen-verbaal van gehoor bevinden die, hoewel verschillend qua opmaak, qua inhoud (nagenoeg) identiek zijn aan elkaar. Nu beide stukken bovendien zijn gedagtekend op 2 december 2021 om 09:22 uur, gaat de rechtbank ervan uit dat deze processen-verbaal naar aanleiding van hetzelfde gehoor met eiser zijn opgemaakt. Het ene proces-verbaal draagt de titel “M110 Proces-verbaal van gehoor (als bedoeld in art. 5.2 Vb 2000)”, het andere de titel “HV28-A Proces-verbaal van gehoor TKB en Inreisverbod”. In het eerstgenoemde proces-verbaal staat dat aan eiser is meegedeeld dat hij zich kon doen bijstaan door een raadsman, terwijl volgens het laatstgenoemde proces-verbaal tegen eiser is gezegd dat hij zich op eigen kosten tot een raadsman kan wenden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd geen helderheid kunnen verschaffen over de schijnbaar tegenstrijdige inhoud van de aan eiser gedane mededelingen om zich (kosteloos) van rechtskundige bijstand te laten voorzien. Verweerder heeft wel aangeboden om een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om op dat verzoek in te gaan gelet op het volgende.
6. Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Op grond van artikel 100 van de Vw wordt de vreemdeling op zijn verzoek een raadsman toegevoegd zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen.
Op grond van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingebesluit 2000 (Vb) wordt aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling te doen bijstaan door zijn raadsman.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb vergaat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de feiten en de af te wegen belangen.
Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, stelt het bestuursorgaan, voordat het een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. De beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. Die gegevens niet door de belanghebbende zelf zijn verstrekt.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser, op zijn minst, niet eenduidig is geïnformeerd over de mogelijkheid om zich voorafgaand aan zijn inbewaringstelling (kosteloos) door een raadsman te laten bijstaan. Dat is in strijd met artikel 100 van de Vw en artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb. Hierdoor is aan eiser de mogelijkheid onthouden om een weloverwogen keuze te maken over de vraag of hij een raadsman wilde inschakelen. Verder blijkt uit de hiervoor aangehaalde processen-verbaal van gehoor dat pas aan het einde van dat gehoor aan eiser is meegedeeld dat hij in bewaring zal worden gesteld. Eiser is daardoor niet in de gelegenheid gesteld om eventuele persoonlijke belangen in relatie tot de voorgenomen inbewaringstelling (een bezwarend besluit), al dan niet met behulp van een raadsman, tijdig naar voren te brengen. Deze handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het verdedigingsbeginsel [1] , in het bijzonder met de op verweerder rustende onderzoeksplicht zoals neergelegd in artikel 3:2 en artikel 4:8, eerste lid, van de Awb.
8. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat een schending van het verdedigingsbeginsel niet zonder meer leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, maar dat er een belangenafweging dient te worden gemaakt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7400. Verder blijkt uit de jurisprudentie dat deze belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling uitvalt als de vreemdeling daadwerkelijk de mogelijkheid is ontnomen om zich zodanig te verweren dat dit had kunnen leiden tot een andere afloop van de procedure. Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4063.
9. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een situatie waarin eiser door de schending van het verdedigingsbeginsel daadwerkelijk de mogelijkheid is ontnomen om zich zodanig te verweren dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben. Eiser voert aan dat hij in het kader van de voorgenomen inbewaringstelling had willen betogen dat verweerder een lichter middel zou moeten toepassen. Eiser heeft in beroep echter niet onderbouwd dat in zijn geval de inzet van een lichter middel dan zijn inbewaringstelling voor handen was en ook geschikt was. Het is reeds daarom niet aannemelijk dat een dergelijk betoog effect had gesorteerd als gevolg waarvan deze procedure voor eiser tot een andere afloop had kunnen leiden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, waardoor verweerder het risico aanneemt van onttrekking aan het toezicht, niet heeft betwist.
Conclusie
10. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
11. Voor het toekennen van schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 106 van de Vw bestaat geen aanleiding.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier heeft de beslissing telefonisch bekendgemaakt op 8 december 2021 om 17:10 uur aan de gemachtigde van eiser en om 17:12 uur aan de gemachtigde van verweerder.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2008 (Sopropé), ECLI:EU:C:2008:746.