3.1.Op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren. In paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is opgenomen dat verweerder een inreisverbod uitvaardigt voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a van het Vb is genoemd. Eiser mocht tijdens het gehoor echter omstandigheden aanvoeren waarom de duur van het inreisverbod zou moeten worden verkort. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij naar de Europese Unie is gekomen om geld te verdienen, dat hij geen zakelijke belangen heeft, en dat het inreisverbod hem alle kansen ontneemt. Verder heeft eiser verklaard dat hij de kans zou willen krijgen om hier te werken zodat hij zijn familie kan helpen. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft gesteld, heeft eiser op dit moment geen werk in de Europese Unie heeft en heeft hij dus geen zakelijke belangen. Verweerder heeft daarom bij het opleggen van het inreisverbod kunnen volstaan met de overweging dat niet is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van het besluit. Eiser kan vanuit Albanië nog steeds een werkvergunning aanvragen voor de EU. Als hij die verkrijgt, kan hij om opheffing van het inreisverbod vragen. In de genoemde omstandigheden heeft verweerder dus geen reden hoeven zien om de duur van het inreisverbod te verkorten. De beroepsgrond faalt.
4. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser niet bij de zitting aanwezig was, omdat hij diezelfde dag zou worden uitgezet. In het dossier zat echter ten tijde van het sluiten van het onderzoek ter zitting geen zogenaamde M113 waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring met ingang van die dag is opgeheven. De rechtbank gaat er in deze uitspraak zekerheidshalve daarom nog vanuit dat de maatregel voortduurt.
5. In het inleidend beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat er tijdens zijn staandehouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Deze beroepsgrond is verder niet onderbouwd en ter zitting ook niet meer genoemd. Los daarvan blijkt uit het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding (M105) dat eiser is aangetroffen in een trailer van een vrachtwagen op het afgesloten haventerrein van Stena Line, waarna hij om zijn legitimatiebewijs is gevraagd. Uit ervaringsgegevens is bekend dat veel vreemdelingen zonder de vereiste documenten op die wijze illegaal naar het Verenigd Koninkrijk proberen te reizen. Gelet op deze omstandigheden was er op het moment van staandehouding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De beroepsgrond faalt.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft dezelfde zware en lichte gronden gebruikt als bij het terugkeerbesluit. De rechtbank wijst op overweging 2.1 van deze uitspraak. Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb volgt uit die gronden ook een risico op onttrekking in het geval van de maatregel van bewaring.
7. Eiser voert aan dat verweerder met een lichter middel dan inbewaringstelling had moeten volstaan. Verweerder had een meldplicht kunnen opleggen of eiser zelfstandig kunnen laten vertrekken.