ECLI:NL:RBDHA:2021:14067
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk en inreisverbod; toetsing artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk had aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitviel. Eiser, die al 46 jaar in Nederland verblijft, betoogde dat hij goed geïntegreerd was en geen banden meer had met zijn land van herkomst, Marokko. Hij voerde aan dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd en dat hem ten onrechte een inreisverbod was opgelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser was, omdat hij nooit een verblijfsvergunning had gehad en eerder uit Nederland was gezet. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende redenen had om de aanvraag af te wijzen en het inreisverbod op te leggen. Eiser had niet aangetoond dat hij recentelijk maatschappelijk actief was of dat zijn privéleven in Nederland zodanig was dat dit een sterke band met Nederland opleverde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.