ECLI:NL:RBDHA:2021:14030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
NL21.15792 NL21.15793 NL21.15794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van Palestijnen tegen staatloosheid en ingangsdatum asielvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van drie Palestijnen afkomstig uit Syrië. De eisers hebben in oktober 2021 beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun asielaanvragen had ingewilligd, maar hen had geregistreerd met de nationaliteit 'onbekend'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen procesbelang hebben bij de vaststelling van hun staatloosheid, omdat deze procedure niet onder de asielprocedure valt. De rechtbank oordeelt dat de vaststelling van staatloosheid door het college van burgemeester en wethouders moet gebeuren en dat de eisers hiervoor een andere rechtsgang moeten volgen.

Daarnaast hebben de eiseressen betoogd dat de ingangsdatum van hun asielvergunningen onjuist is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de asielvergunningen van eiseressen ten onrechte op 5 augustus 2020 is vastgesteld. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de ingangsdatum van de asielvergunningen en heeft deze vastgesteld op 20 april 2020. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15792, NL21.15793 en NL21.15794

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser

[naam2] ,eiseres 1
[naam3] ,eiseres 2
gezamenlijk: eisers
V-nummers: [nummer] , [nummer2] en [nummer3]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij drie afzonderlijke besluiten van 1 oktober 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van eiser is geregistreerd onder zaaknummer NL21.15792, het beroep van eiseres 1 is geregistreerd onder zaaknummer NL21.15793 en het beroep van eisers 2 is geregistreerd onder zaaknummer NL.15794.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 21 oktober 2021.
Op 8 november 2021 hebben eisers aanvullende stukken overgelegd.
Verweerder heeft hierop bij brief van 9 november 2021 gereageerd.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum2] en [geboortedatum3] . Zij zijn Palestijnen afkomstig uit Syrië.
2. Eisers hebben op 3 september 2019 hun eerste asielaanvragen in Nederland ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 6 december 2019 heeft verweerder deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep daartegen is bij uitspraak van 16 januari 2020 door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard. [1] Eisers hebben hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
3. Op 18 maart 2020 hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van hun voorgenomen overdracht aan Frankrijk op 20 maart 2020. Verweerder heeft de voorgenomen overdacht op 18 maart 2020 geannuleerd. Hierop hebben eisers het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
4. Bij fax van 20 april 2020 hebben eisers verweerder verzocht hen alsnog in
de nationale procedure op te nemen. Bij brief van 23 april 2020 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat een opname in de nationale asielprocedure vooralsnog niet aan de orde is.
Eisers hebben deze brief van 23 april 2020 als besluit aangemerkt, daartegen beroep ingesteld en de rechtbank verzocht dit besluit te vernietigen en te bepalen dat verweerder de asielaanvragen van eisers in de Algemene Asielprocedure (AA) in behandeling dient te nemen en daarop dient te beslissen. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft zich bij uitspraak van 3 juli 2020 onbevoegd verklaard om van de beroepen kennis te nemen. [2]
5. Bij brief van 25 juni 2020 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat zij niet tijdig zijn overgedragen aan de autoriteiten van Frankrijk en dat Nederland in beginsel verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van hun asielaanvragen. Verder is meegedeeld dat eisers in de gelegenheid worden gesteld om opnieuw een asielaanvraag in te dienen. Op 5 augustus 2020 hebben eisers de onderhavige asielaanvragen ingediend.
6. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers ingewilligd.
Verweerder heeft de verklaringen van eisers omtrent hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Hun nationaliteit is geregistreerd als 'onbekend'. Volgens verweerder vallen eisers niet onder het toepassingsbereik van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag, omdat uit hun verklaringen blijkt dat zij geen hulp of bescherming hebben genoten van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees (UNRWA). Verweerder heeft eisers op grond van hun verklaringen over de algemene situatie in Syrië in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft een verblijfsvergunning gekregen met ingang van 3 september 2019, geldig tot en met 3 september 2024. Eiseres 1 en eiseres 2 hebben een verblijfsvergunning gekregen met ingang van 5 augustus 2020, geldig tot 5 augustus 2025.
7. Op wat eisers hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Staatloos?
8. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte heeft geregistreerd met ‘nationaliteit onbekend’. Verweerder had hen moeten aanmerken als staatloos. Zij stellen onder verwijzing naar het wetsvoorstel ‘Regels met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid (Wet vaststellingsprocedure staatloosheid)’ van 18 december 2020, Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 687, nr. 2, dat zij procesbelang hebben bij het vaststellen van hun staatloosheid. Verder verwijzen zij naar Werkinstructie (WI) 2020/19. Eiser stellen dat zij originele documenten uit groep 1 en 3 hebben overgelegd, te weten hun originele identiteitskaart voor Palestijnen en hun originele familieregistratiekaart van UNRWA. Op 8 november 2021 hebben eisers kleurenscans van originele inschrijvingen in het bevolkingsregister voor Palestijnse vluchtelingen in Syrië overgelegd en verweerder verzocht deze documenten op echtheid te onderzoeken en de staatloosheid vast te stellen.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen procesbelang hebben, omdat voor de vaststelling van de staatloosheid een andere rechtsgang bestaat.
Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 december 2017 [3] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 12 augustus 2019 [4] .
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet verplicht is om in het kader van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast te stellen of een vreemdeling staatloos is, zolang dit niet noodzakelijk is voor zijn beslissing. [5] De vaststelling van staatloosheid is geen zelfstandige toets binnen de asielprocedure, maar gebeurt door het college van burgemeester en wethouders op grond van de artikelen 2.15, 2.16 en 2.17 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP). Een mededeling door verweerder in de zin van artikel 2.17 van de Wet BRP vindt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders plaats binnen de BRP-procedure. Deze procedure is hier niet aan de orde. Voor eisers staat dus een andere rechtsgang open als zij de gegevens en vaststelling van hun nationaliteit in de BRP wil laten wijzigen. Het beroep van eisers op het wetsvoorstel met betrekking tot de vaststelling van staatloosheid en de in beroep ingebrachte stukken kan aan het voorgaande niet af doen. De procedure bij het college van burgemeester en wethouders staat open voor eisers.
11. Eisers hebben dus geen procesbelang bij dit beroep.
12. Het beroep is daarom niet ontvankelijk.
Ingangsdatum asielvergunning eiseres 1 en eiseres 2?
13. Eiseressen hebben verder aangevoerd dat de ingangsdatum van de aan hen verleende asielvergunningen onjuist is. Primair stellen eiseressen dat dit net als bij eiser 3 september 2019 had moeten zijn, de datum waarop zij hun eerste asielaanvragen hebben ingediend. Subsidiair betogen eiseressen dat de ingangsdatum van hun verblijfsvergunningen in april 2020 had moeten zijn, omdat de verantwoordelijkheid om op de ingediende asielaanvragen te beslissen met ingang van 16 april 2020 op Nederland is overgegaan. Hieraan doet volgens eiseressen niet af dat verweerder hen om organisatorische redenen op 5 augustus 2020 een nieuw aanvraagformulier ‘Model M35-H Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ heeft laten ondertekenen.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de datum van de aan eiseressen verleende verblijfsvergunningen juist is. Op het moment dat Nederland verantwoordelijk werd voor de asielaanvragen van eiseressen stonden er geen asielaanvragen meer open. Daarom is aan eiseressen op 25 juni 2020 aangegeven dat zij een nieuwe aanvraag konden indienen, hetgeen zijn hebben gedaan op 5 augustus 2020. Verweerder stelt dat ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Vw, een asielvergunning wordt ingewilligd met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Voor verlening van een verblijfsvergunning asiel met ingang van een eerdere datum bestaat dan ook geen wettelijke basis. De ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning berust gelet hierop op een ambtelijke misslag. Verweerder stelt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen doel tref, omdat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.
15. Ambtshalve moet allereerst worden beoordeeld of eiseressen procesbelang hebben bij het door hen ingestelde beroep, aangezien verweerder de gevraagde
verblijfsvergunningen aan eiseressen heeft verleend. Volgens vaste jurisprudentie [6] kan een vreemdeling belang hebben bij beoordeling van de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning, aangezien die datum van belang is voor verschillende vervolgstappen zoals het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en eventueel naturalisatie. Eiseressen hebben dus belang bij dit beroep.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat het primaire betoog van eiseressen niet slaagt. De asielaanvragen van eiseressen van 3 september 2019 zijn bij afzonderlijke besluiten van 6 december 2019 niet in behandeling genomen. Het beroep daartegen is bij de voornoemde uitspraak van 16 januari 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard. Eiseressen hebben daartegen geen hoger beroep ingesteld, zodat de besluiten van 6 december 2019 in rechte vast zijn komen te staan. Hiermee is de eerste asielprocedure van eiseressen beëindigd. De uitleg die eiseressen aan artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening geven, wordt niet gevolgd door de rechtbank. Hoewel uit die bepaling volgt dat de verantwoordelijkheid na achttien maanden over gaat op de verzoekende lidstaat, volgt daar niet uit dat het gaat om de verantwoordelijkheid om te beslissen op de eerste asielaanvraag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt ook. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de ingangsdatum 3 september 2019 van de asielvergunning van eiser een ambtelijke misslag betreft, waaraan geen vertrouwen kan worden ontleend.
17. Ten aanzien van het subsidiaire betoog van eiseressen overweegt de rechtbank dat eiseressen met hun fax van 20 april 2020 de wens geuit hebben om hen in de Algemene Asielprocedure op te nemen en uit te nodigen voor een gehoor. Verweerder had eiseressen op dat moment zo snel mogelijk in de gelegenheid moeten stellen hun verzoek door middel van een daartoe bestemd formulier te formaliseren. Verweerder heeft eiseressen deze gelegenheid niet geboden. Verweerder heeft eiseressen ondanks hun uitdrukkelijke wens om asiel aan te vragen, bij brief van 23 april 2020 meegedeeld dat opname in de nationale asielprocedure vooralsnog niet aan de orde is. Verweerder heeft hiervoor als reden gegeven dat zaken van vreemdelingen, die vanwege de huidige crisissituatie niet kunnen worden overgedragen, worden aangehouden en op een voorraad ‘Afwachten beleid’ worden gezet, in afwachting van besluitvorming op Europees niveau omtrent een mogelijke opschorting van de uiterste overdrachtstermijn. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter een omstandigheid die niet voor rekening van eiseressen kan komen. [7]
18. De rechtbank is gelet op het vorenstaande dan ook van oordeel dat verweerder de ingangsdatum van de asielvergunningen van eiseressen ten onrechte op 5 augustus 2020 heeft bepaald. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover die zien op de ingangsdatum van de asielvergunningen van eiseressen. Nu er geen andere uitkomst mogelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaken te voorzien in die zin dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd van eiseressen wordt vastgesteld op 20 april 2020 in plaats van 5 augustus 2020.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1). De rechtbank gaat daarbij uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart de beroepen van eisers voor zover die zien op de staatloosheid niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eiseressen voor zover die zien op de ingangsdatum van de
verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van eiseressen voor zover die zien op de ingangsdatum;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden besluiten van eiseressen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr.J.A.B. Koens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.29874, NL19.29876 en NL19.29878.
2.NL20.9580, NL20,9581 en NL20.9582.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2017, ECLI:NL:RVSL2017:3385.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF2864.
7.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2054.