ECLI:NL:RBDHA:2021:13859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek en privaatrechtelijke aspecten in parkeerproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. Eiser, die al dertig jaar in zijn woning woont zonder eigen parkeerplek, heeft parkeerproblemen ervaren door de toename van autobezit in zijn buurt. Hij heeft de gemeente verzocht om handhavend op te treden tegen het parkeren buiten de parkeerplaatsen en om extra openbare parkeerplaatsen te creëren. De gemeente heeft echter het handhavingsverzoek afgewezen, stellende dat de naleving van de kettingbedingen in de koopovereenkomsten een privaatrechtelijke kwestie is en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd die handhaving rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder het handhavingsverzoek niet te beperkt heeft opgevat, aangezien de woningen in de nabijheid van eiser's woning staan en het parkeergedrag van deze bewoners invloed kan hebben op de parkeerdruk. Eiser heeft geen concrete gegevens aangeleverd die overtredingen aantonen, en de rechtbank concludeerde dat verweerder terecht geen handhavend optreden heeft overwogen. De rechtbank erkende de parkeerproblemen van eiser, maar stelde vast dat deze niet opgelost konden worden in de procedure over handhaving.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de afwijzing van het verzoek tot privaatrechtelijk handelen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had niet kunnen volstaan met de observatie dat een kettingbeding alleen tussen contractuele partijen geldt. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor ambtshalve vernietiging van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.F. Verheijen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Matters).

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
In het besluit van 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser woont al dertig jaar aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] en beschikt niet over een parkeerplek op zijn perceel. Zijn auto kon hij parkeren op een nabijgelegen openbare parkeerplaats, maar als gevolg van de toename van autobezit constateert hij parkeerproblemen in zijn buurt. Zijn verzoek om een parkeerplaats te mogen kopen op openbare grond heeft de gemeente Oegstgeest afgewezen. Op 11 juni 2019 heeft hij verweerder gewezen op de parkeerproblemen in zijn wijk, met name rond het appartementencomplex waar hij woont ( [adres] [huisnummers 1] ). Naast het voorstel om extra openbare parkeerplaatsen te creëren, heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het parkeren buiten de parkeerplaatsen en in de gevallen waar – in strijd met de bepalingen in de koopovereenkomsten dan wel het bestemmingsplan – carports/parkeerplaatsen/inpandige garages een andere functie hebben gekregen. Het gebruik van deze parkeergelegenheden conform het bestemmingsplan of de koopovereenkomst zou volgens eiser tot gevolg hebben dat meer mensen hun auto zullen parkeren op eigen terrein, waardoor er minder auto’s op de openbare parkeerplaatsen geparkeerd zullen worden. Op de manier blijft er meer parkeerruimte over voor de auto van eiser.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – onder verwijzing naar het advies van de regionale commissie bezwaarschriften – op het standpunt gesteld dat hij terecht van handhaving heeft afgezien omdat het naleven van de kettingbedingen in de koopovereenkomsten van de omliggende woningen een privaatrechtelijke kwestie is. Daarnaast bevat het bestemmingplan op de percelen [percelen] [huisnummers 2] geen instandhoudingsverplichting, zodat ook op die manier niet handhavend kan worden opgetreden. Voor wat betreft het foutparkeren heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser bij de politie of de gemeente een melding kan maken als er foutgeparkeerd wordt, zodat in die gevallen handhavend kan worden opgetreden.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder heeft het handhavingsverzoek ten onrechte beperkt tot de woningen aan het [percelen] [huisnummers 2] . Verweerder had de gehele wijk moeten onderzoeken en moeten inventariseren in welke gevallen de in het bestemmingsplan opgenomen instandhoudingsplicht niet is nageleefd. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte afgezien van het inroepen van de privaatrechtelijke kettingbedingen in de koopovereenkomsten. Ten slotte had verweerder op grond van artikel 170 van de Wegenverkeerswet bestuursdwang moeten toepassen in de gevallen waarin is foutgeparkeerd.
Beoordeling door de rechtbank
Had verweerder handhavend moeten optreden?
5.1
Zoals in overweging 1 is beschreven, is de achtergrond van het handhavingsverzoek de parkeerproblematiek die eiser ervaart. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek van eiser niet te beperkt heeft opgevat. De woningen aan [percelen] [huisnummers 2] staan immers relatief dichtbij van de woning van eiser en het parkeergedrag van de bewoners zou van invloed kunnen zijn op de parkeerdruk. Eiser heeft verder zelf ook geen concrete gegevens aangeleverd waaruit overtredingen blijken. De rechtbank is van oordeel dat het niet aan verweerder is om dan maar in de gehele wijk te controleren of op alle percelen waar een instandhoudingsplicht voor een parkeerplaats geldt, deze plicht ook daadwerkelijk wordt nageleefd, zonder dat duidelijk is of dit directe gevolgen heeft voor de parkeerdruk in de buurt van de woning van eiser.
5.2
Verweerder heeft in de nabijheid van de woning van eiser geen overtredingen geconstateerd. Dit geldt zowel voor de bepalingen uit het bestemmingsplan als voor de bepalingen uit de Wegenverkeerswet waar eiser op heeft gewezen. Voor de adressen [percelen] [huisnummers 2] geldt immers geen instandhoudingsplicht voor een parkeerplaats op eigen terrein. Verder zijn er bij verweerder (behalve het algemene handhavingsverzoek van eiser) ook geen meldingen gemaakt van concrete overtredingen (zoals foutparkeren). Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hij niet handhavend kan optreden.
5.3
Het vorenstaande neemt niet weg dat eiser parkeerproblemen ervaart. Verweerder heeft ook ter zitting erkend dat de parkeerdruk in de omgeving van de woning van eiser hoog is. Deze parkeerproblemen worden echter niet opgelost in deze procedure over handhaving. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt kan hij – zelfs als hij in de gehele wijk handhaaft op de instandhoudingsplicht voor parkeerplaatsen op eigen terrein – nog steeds niet afdwingen dat de bewoners ook daadwerkelijk gebruik zullen maken van deze parkeerplaatsen. Ook het handhaven op foutparkeren zal eiser niet baten. Handhavend optreden tegen auto’s die
illegaalgeparkeerd staan, levert immers geen extra
legaleparkeerplaatsen op.
Privaatrechtelijke aspecten
6. Voor wat betreft het handhaven via de naleving van de privaatrechtelijke kettingbedingen in de koopovereenkomsten overweegt de rechtbank het volgende. Volgens eiser had verweerder in het bestreden besluit niet kunnen volstaan met de observatie dat een kettingbeding alleen tussen de contractuele partijen geldt, omdat een weigering tot privaatrechtelijk handelen is op te vatten als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat verband heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 mei 2006 [1] . Anders dan eiser betoogt, volgt uit deze uitspraak van de Afdeling dat een afwijzing van een verzoek tot privaatrechtelijk handelen juist géén besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb [2] . Tegen deze afwijzing (die weliswaar is opgenomen in het primaire besluit) stond, gelet op artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1, van de Awb, geen bezwaar open.
In lijn met de rechtspraak [3] dat de bestuursrechter niet langer ambtshalve toetst of het voorafgaand bezwaar of beroep tijdig was ingediend, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep op dit onderdeel ambtshalve gegrond te verklaren. Verweerder heeft weliswaar ten onrechte nagelaten om het bezwaar– voor zover gericht tegen dit onderdeel van het primaire besluit – niet-ontvankelijk te verklaren, maar de rechtbank is niet gebleken welk rechtsbelang van partijen of derden met ambtshalve vernietiging door de bestuursrechter zou worden gediend. Dit zou anders zijn in het geval eiser alleen tegen dit onderdeel van het bestreden besluit beroep zou hebben ingesteld.
7. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie rechtsoverweging 2.7 in voormelde uitspraak:
3.CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500