200507073/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4753 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Bij besluit van 4 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit van 24 juli 2002 het verzoek van appellant om bestuurlijke handhaving van het bestemmingsplan "Ridderveld I-Oost" afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2005, verzonden op 14 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gedeeltelijk ongegrond verklaard en zich gedeeltelijk onbevoegd verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door K. Schoonderwoerd, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In deze procedure is uitsluitend het verzoek van appellant om handhaving, alsmede om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten aan de orde. Het verzoek om vergoeding van planschade is aan de orde in de uitspraak met zaaknummer
200507072/1die op dezelfde dag als deze uitspraak openbaar is gemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
2.3. Appellant is eigenaar en bewoner van het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats]. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door een voetpad met ten noorden daarvan een strook grond van circa 2 meter breed die eigendom is van de gemeente en noordelijk van deze strook grond tuinen en woningen.
2.4. Bij besluit van 24 juli 2002 heeft het college - onder verwijzing naar de brieven van appellant van 31 mei, 1, 2 en 26 juni 2002 - verzoeken van appellant om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van het bestemmingsplan "Ridderveld I-Oost", dat bij uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2001, no. 199901021/1, in rechte onaantastbaar is geworden, afgewezen. Het college heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat de door appellant in voornoemde brieven vermelde handelingen geen overtredingen van het bestemmingsplan inhouden, zodat het college op grond daarvan niet bevoegd was publiekrechtelijk handhavend op te treden. Tegen deze afwijzing is geen beroep ingesteld zodat deze rechtens onaantastbaar is geworden.
Het college heeft bij besluit van 4 november 2003, onder verwijzing naar zijn besluit van 24 juli 2002, het verzoek van appellant van 7 mei 2003 om handhaving afgewezen. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2004 - op advies van de gemeentelijke Commissie bezwaarschriften - geoordeeld dat het verzoek van appellant moet worden gelezen als een herhaald verzoek om bestuurlijke handhaving van het bestemmingsplan, geconcludeerd dat niet is gebleken van relevante nieuwe feiten of omstandigheden sinds 24 juli 2002, aan zijn primaire besluit van 4 november 2003 alsnog artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ten grondslag gelegd en de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2.5. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het college in de brief van appellant van 7 mei 2003 terecht een verzoek heeft gelezen om op basis van het bestemmingsplan "Ridderveld I-Oost" handhavend op te treden tegen bewoners van de componistenbuurt die volgens appellant illegaal gemeentegrond bij hun tuin hebben getrokken, en dat het college dat verzoek terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, voor zover appellant in de brief van 7 mei 2003 het college heeft willen bewegen om op grond van het eigendomsrecht van de gemeente of koopovereenkomsten op te treden tegen buurtbewoners, alsook om in te gaan op een in 1988 mede door appellant gedaan verzoek inzake de verlegging van voetpaden, dit verzoeken betreft met betrekking tot privaatrechtelijke aangelegenheden, zodat de in het besluit van 4 november 2003 vervatte afwijzing van die verzoeken geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep van appellant voor zover dat is gericht tegen de in de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2004 vervatte weigering tot privaatrechtelijk handelen.
2.6. Appellant heeft in zijn verzoek van 7 mei 2003 om handhaving van het bestemmingsplan "Ridderveld I-Oost", noch in bezwaar ten opzichte van zijn verzoek om handhaving van voornoemd bestemmingsplan uit 2002 nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college het verzoek van appellant van 7 mei 2003 terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Het hoger beroep kan op dit punt dan ook niet leiden tot het gewenste doel.
2.7. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de eveneens in de brief van het college van 4 november 2003 vervatte afwijzing van het verzoek van appellant tot het verrichten van privaatrechtelijke handelingen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen die afwijzing stond, gelet op artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1, van de Awb, geen bezwaar open. Het college heeft dan ook ten onrechte nagelaten het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend en heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard van dit deel van het beroep kennis te nemen.
2.8. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover daarbij het beroep van appellant, tegen de weigering van het college om op grond van het bestemmingsplan "Ridderveld I-Oost" bestuurlijk handhavend op te treden, ongegrond is verklaard, maar dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank zich daarbij onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep voor zover dit is gericht tegen de weigering van het college tot privaatrechtelijk handelen. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep bij de rechtbank alsnog in zoverre gegrond verklaren, de beslissing op bezwaar van 6 oktober 2004 gedeeltelijk vernietigen en, nu nog maar één juiste beslissing mogelijk is, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, het bezwaar van appellant alsnog gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaren.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2005, AWB 04/4753, voor zover de rechtbank zich daarbij onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het beroep voor zover dit is gericht tegen de in de brief van 4 november 2004 vervatte weigering tot privaatrechtelijk handelen;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 6 oktober 2004, 2004/11662, voor zover daarin is nagelaten het bezwaar van appellant tegen de in de brief van 4 november 2003, 2003/7303, vervatte weigering privaatrechtelijke handelingen te verrichten niet-ontvankelijk te verklaren;
V. verklaart het bezwaar van appellant tegen voormelde weigering niet-ontvankelijk;
VI. gelast dat gemeente Alphen aan den Rijn aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006