In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving sinds 20 augustus 2018 een WIA-uitkering, maar heeft verzuimd om zijn inkomsten uit arbeid, die hij sinds oktober 2019 ontving, door te geven aan het Uwv. Dit leidde tot een terugvordering van een te veel betaalde WIA-uitkering van € 6.341,65 en de oplegging van een boete van € 2.633,49 wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 juli 2021 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij zijn werkhervatting niet heeft gemeld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving, waaronder artikel 27 van de WIA en het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht een boete had opgelegd, maar dat het boetebedrag te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de boete gematigd naar € 2.304,72, rekening houdend met de draagkracht van eiser. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. Tevens is bepaald dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.