ECLI:NL:RBDHA:2021:13784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van rentedragende lening op basis van medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M.G. Hulsman, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had in het verleden studiefinanciering ontvangen, wat heeft geleid tot een studieschuld. Op 25 maart 2020 verzocht de eiser om kwijtschelding van zijn rentedragende lening, onderbouwd met medische stukken. De Minister heeft dit verzoek bij besluit van 6 juli 2020 afgewezen, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de Minister het verzoek terecht had afgewezen, omdat de eiser niet tot de categorieën behoort waarvoor kwijtschelding kan worden verleend. De rechtbank heeft het rapport van arts F. Knol als deskundig beoordeeld en concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de criteria voor kwijtschelding. De rechtbank benadrukte dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden, hoewel zwaar belastend, niet voldoende waren om van het kwijtscheldingsbeleid af te wijken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Wsf 2000 voldoende waarborgen biedt voor debiteuren die financieel niet in staat zijn om hun studieschuld af te lossen.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is openbaar gedaan en is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/7988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. J.M.G. Hulsman),

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing op bezwaar van 13 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het in 3 vermelde besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [A] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in het verleden studiefinanciering ontvangen. Daaruit is een studieschuld ontstaan.
2. Op 25 maart 2020 is door eiser verzocht om kwijtschelding van zijn rentedragende lening (het verzoek). Eiser heeft zijn verzoek onder meer met medische stukken onderbouwd.
3. Verweerder heeft bij besluit van 6 juli 2020 het verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor het kwijtschelden van de studieschuld.
Geschil
4. In geschil is of verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen.
5. Eiser stelt dat op grond van zijn medische situatie en de menselijke maat kwijtschelding van zijn studieschuld moet plaatsvinden.
6. Onder verwijzing naar het rapport van arts F. Knol (K) van 1 juli 2020, stelt verweerder dat eisers verzoek terecht is afgewezen. Volgens verweerder behoort eiser niet tot de categorie van groepen waarvoor het kwijtscheldingsbeleid bestaat.
Beoordeling van het geschil
7. Ingevolge artikel 6.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is eiser verplicht tot terugbetaling van de studieschuld. De Wsf 2000 voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur (zie artikel 6.16 van de Wsf 2000). Op grond van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de
Wsf 2000 kan verweerder deze verplichting buiten toepassing laten of daarvan afwijken wanneer toepassing van de wet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Ter zake van kwijtschelding hanteert verweerder het beleid dat inhoudt dat op verzoek een resterende studieschuld wordt kwijtgescholden indien:
a. de debiteur een terminale ziekte heeft waardoor hij naar verwachting binnen een jaar
komt te overlijden;
b. de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt;
c. de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie
uitzichtloos is;
d. de debiteur ernstig (geestelijk) gehandicapt is.
8. De achterliggende gedachte bij dit beleid is dat van debiteuren die in een dergelijke medisch uitzichtloze situatie verkeren op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dat het door verweerder gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk is en stringent toegepast mag worden. De rechtbank toetst de toepassing van de hardheidsclausule terughoudend.
9. De rechtbank overweegt dat het rapport van arts K is opgesteld door een ter zake deskundige. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf een deskundige aan te stellen. Arts K is op basis van eisers verzoek, de daarbij overgelegde informatie en informatie van de huisarts van eiser tot de conclusie gekomen dat eiser niet voldoet aan één van de genoemde criteria in het door verweerder gehanteerde kwijtscheldingsbeleid. De rechtbank heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het rapport niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts is niet gebleken dat arts K relevante aspecten van de gezondheidstoestand van eiser heeft gemist. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan zijn conclusie te twijfelen. Verweerder heeft, in navolging van het advies van arts K, aldus terecht geoordeeld dat eiser niet voldoet aan één van de in het kwijtscheldingsbeleid omschreven situaties. Evenmin is gebleken dat de medische situatie van eiser, gelet op de aard en gevolgen daarvan, op één lijn moet worden gesteld met één van de genoemde categorieën in het beleid. Het verzoek van eiser is dan ook terecht afgewezen.
10. De rechtbank acht aannemelijk dat de door eiser geschetste (medische) omstandigheden hem zwaar belasten en dat de studieschuld op hem drukt, maar de door eiser aangevoerde omstandigheden zijn niet zodanig dat verweerder in eisers geval van zijn kwijtscheldingsbeleid had moeten afwijken. Omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, waaronder de cultuur waar schuld een erekwestie is, het (nog langer) langdurig op het minimum inkomen moeten leven en paniek bij het ontvangen van brieven, zijn heel naar voor eiser. Het maakt echter niet dat verweerder had moeten besluiten dat eisers situatie dermate vergelijkbaar is met die van debiteuren waar het beleid op ziet dat de schuld had moeten worden kwijtgescholden. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder heeft toegelicht dat de Wsf 2000 voldoende waarborgen biedt voor debiteuren die financieel gezien niet in staat zijn om hun studieschuld af te lossen. Eiser kan voor de resterende jaren van de aflosfase gebruik maken van de door verweerder ter zitting genoemde mogelijkheid van de draagkrachtmeting waarbij jaarlijks wordt bezien of, en zo ja tot welk bedrag, aflossing dient plaats te vinden.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten