ECLI:NL:RBDHA:2021:13755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
NL21.8148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Nigeriaanse eiser in verband met risico op mensenhandel bij terugkeer naar Nigeria

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 december 2021, wordt de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet aannemelijk maakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021 en het EASO Country Guidance rapport van oktober 2021, waaruit blijkt dat de houding van mensenhandelaren jegens slachtoffers die terugkeren naar Nigeria verhard is. De rechtbank stelt vast dat eiser sinds de dreigementen in 2017 niets meer heeft gehoord van de mensenhandelaar en dat het feit dat hij in de EU niet is gezocht of gevonden, onvoldoende is om te concluderen dat hij geen risico loopt bij terugkeer.

De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser niet zonder meer kan worden afgewezen en dat verweerder opnieuw moet motiveren waarom eiser niet voor de mensenhandelaar en diens handlanger/broer te vrezen heeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verder is er aan eiser geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw gelezen in samenhang met artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ook is er aan eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting in Dordrecht behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser].
Op 13 oktober 2018 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend. Daaraan legt eiser het volgende ten grondslag.
Hij heeft verklaard dat hij door een vriendin, [naam 1], verkracht is. Hij werd vervolgens zelf ervan beschuldigd dat hij het initiatief zou hebben genomen en dat hij haar zou hebben verkracht. Hij vreest voor de vader van [naam 1], die aan het hoofd staat van de Mopo politie. Eiser heeft verder verklaard dat hij als slachtoffer van mensenhandel naar Italië is vervoerd en bij terugkeer naar Nigeria vreest voor (de handlangers/broer van) deze mensenhandelaar.
Bij besluit van 15 januari 2019 is de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Op 5 februari 2019 is het beroep gericht tegen dit besluit ongegrond verklaard door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht (ECLI:NL:RBMNE:2019:788). Vervolgens heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep gericht tegen deze uitspraak ongegrond verklaard (zaaknummer 201901 277/1/V3).
Op 15 maart 2019 is besloten om het besluit van 15 januari 2019 in te trekken.
Bij besluit van 3 juli 2020 is de aanvraag, waar het hier over gaat, afgewezen als ongegrond. Op 17 september 2020 is het beroep gericht tegen dit besluit gegrond verklaard door de
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (zie ECLI:NL:RBDHA:2020:9292). De rechtbank heeft overwogen dat verweerder niet zonder meer heeft kunnen verwijzen naar het besluit tot intrekking dat gestoeld is op de sepot-beslissing van het Openbaar Ministerie (OM) van 20 mei 2019, omdat het OM niet heeft onderzocht of er (wettig en overtuigend) bewijs is voor de gestelde mensenhandel in Italië, maar de zaak geseponeerd heeft omdat het OM geen rechtsmacht heeft. Het ligt dan op de weg van verweerder om eiser te horen op dit punt en te beoordelen of de verklaringen van eiser geloofwaardig zijn en of dit leidt tot het verlenen van internationale bescherming. De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder – gelet op de tegenwerpingen, die stand houden – gevolgd kan worden in zijn hoofdoverwegingen dat eisers verklaringen dat de vader van [naam 1] een (hooggeplaatste) politieagent is (met de bijbehorende hoeveelheid invloed en macht) en dat hij problemen heeft gekregen met de vader van [naam 1] (bedreigingen), niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden. De Afdeling heeft het hoger beroep gericht tegen deze uitspraak ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst,
2. problemen met de vader van [naam 1],
3. problemen met de mensenhandelaar in Italië en diens broer in Nigeria.
Verweerder vindt het eerste en het derde element geloofwaardig. Verweerder acht het tweede element niet geloofwaardig. Hij heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Beroepsgronden
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder de risico’s op grond van het geloofwaardig geachte asielrelaas ‘vol’ moet toetsen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid, aldus eiser. De enkele verwijzing door verweerder naar (onder andere) het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021 en EASO Country Guidance Nigeria van oktober 2021 is volgens eiser onvoldoende. Hij vindt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor de mensenhandelaar in Italië en diens broer in Nigeria. Het enkele tijdsverloop is volgens eiser onvoldoende om anders te oordelen. Dat hij hier niet is gezocht dan wel gevonden, wil niet zeggen dat zij hem niet in Nigeria zullen opzoeken. Hij kan dus niet naar Nigeria terug-keren.
Het geschil
4. De rechtbank stelt vast dat de ongeloofwaardigheid van de gestelde problemen met de vader van [naam 1] tussen partijen niet in geschil is.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder het geloofwaardig vindt dat eiser met behulp van een mensenhandelaar, [naam 2], in 2014 Nigeria heeft verlaten en dat hij later in Italië werd gedwongen om voor diens broer, [naam 3], drugs te vervoeren. Daarnaast vindt verweerder het geloofwaardig dat eiser in 2017 door [naam 2] en [naam 3] is bedreigd met de dood nadat hij was gestopt met deze activiteiten. Verder vindt verweerder het uiteindelijk geloofwaardig dat eiser een schuld heeft bij de mensenhandelaar. Daarnaast werpt verweerder uiteindelijk niet langer aan eiser tegen dat hij de bescherming kan inroepen van de Nigeriaanse autoriteiten en dat hij zich elders in Nigeria kan vestigen (vestigingsalternatief).
Al deze punten staan dus verder niet ter discussie. In geschil is dus enkel het realiteits-gehalte van de door eiser aan de (door verweerder geloofwaardig geachte) feiten en omstandigheden ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Bij de toetsing van verweerders standpunt is volgens vaste jurisprudentie geen plaats voor een terughoudende toets (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ3621). Dit toetst de rechter dus zonder terughoudendheid.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige
schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt bij terugkeer naar Nigeria. Zij zal hieronder uitleggen waarom.
5.1.
Op pagina 116 van het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021 staat het volgende: “
Verschillende bronnen gaven wel aan te hebben opgemerkt dat de houding van mensenhandelaren jegens slachtoffers die terugkeren naar Nigeria zonder hun schuld af te betalen is verhard. Dit vertaalde zich in represailles tegen familieleden van slachtoffers en/of de retrafficking van teruggekeerde slachtoffers van mensenhandel. Er was geen informatie beschikbaar over de prevalentie van represailles tegen mannelijke slachtoffers van mensenhandel.” Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat op grond van deze algemene informatie niet zonder meer gezegd kan worden dat eiser bij terugkeer geen gevaar loopt. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de houding jegens slachtoffers verhard is en dat dit zich heeft vertaald in represailles. Er is dus sprake van geweld tegen slachtoffers van mensenhandel die terugkeren naar Nigeria.
5.2.
Verder is van belang dat vast staat dat eiser zijn overtocht
niet voorafaan de mensensmokkelaar heeft betaald, maar dat hij dit bedrag naderhand zou terugverdienen. Zoals eiser in zijn beroepschrift terecht opmerkt, snijdt de verwijzing van verweerder naar pagina 120 van het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van maart 2021, daarom geen hout. Daar staat het volgende: “
Bronnen boden geen inzicht in het risico op represailles tegen (minderjarige) mannelijke slachtoffers van mensenhandel die terugkeren naar Nigeria. Een bron die werd geïnterviewd voor dit ambtsbericht, stelde dat het risico op represailles klein is voor volwassen Nigeriaanse mannen die terugkeren naar Nigeria vanuit Europa, omdatzij vaak hun overtocht vooraf betalen aan mensensmokkelaars. [onderstreping rechtbank]
Dit ziet dus op een andere situatie, namelijk de situatie dat volwassen Nigeriaanse mannen de overtocht
voorafaan mensensmokkelaars hebben betaald en vaststaat dat dat bij eiser niet het geval is. De rechtbank begrijpt – a contrario – uit deze passage dat het risico op represailles tegen mannelijke slachtoffers van mensenhandel, die (zoals eiser) hun overtocht nog niet hebben betaald, reeël is. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar het EASO Country Guidance rapport van april 2021 waarin staat dat de meeste mannen smokkelaars
van te vorenbetalen (pagina 22). Uit het EASO Country Guidance rapport van oktober 2021 volgt verder dat, hoewel de angst voor represailles groot is, het inzicht in het daadwerkelijk voorkomen van represailles en de aard hiervan beperkt blijft (pagina 80). Al deze bronnen geven dus geen inzicht in de omvang en de ernst van het risico op represailles tegen (minderjarige) mannelijke slachtoffers van mensenhandel die terugkeren naar Nigeria, maar er blijkt wel uit dat dat risico bestaat. Op grond hiervan kan niet zonder meer gezegd worden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer gevaar loopt.
5.3.
In het licht van al het voorgaande vindt de rechtbank het feit dat eiser sinds de dreigementen in juni/juli 2017 niets meer heeft gehoord van de mensenhandelaar (tijdsverloop) en het feit hij in de Europese Unie niet is gezocht of is gevonden, onvoldoende voor het oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor in 4 vastgesteld, dat verweerder uiteindelijk niet langer aan eiser tegenwerpt dat hij zich – bij wijze van vestigingsalternatief – elders in Nigeria kan vestigen.
5.4.
Verweerder zal daarom nader moeten motiveren waarom hij vindt dat eiser bij terugkeer naar Nigeria niet voor de mensenhandelaar en diens handlanger/broer te vrezen heeft.
5.5.
Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond.
7. De rechtbank ziet vanwege de omvang van het benodigde herstel geen mogelijk-
heden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te
voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd en verweerder zal binnen twaalf weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder moet dus opnieuw de door eiser gestelde vrees voor een reëel risico op ernstige schade in verband met (zijn schuld aan) de mensensmokkelaar beoordelen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.