In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris achtte de aanvraag ongegrond, omdat hij de verklaringen van eiser over de problemen met de vader van een vriendin ongeloofwaardig vond. Eiser stelde dat hij door deze vader, die een hoge functie binnen de politie bekleedt, werd bedreigd en dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Nigeria. Tijdens de zitting op 27 augustus 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet alleen had moeten afgaan op het besluit van het Openbaar Ministerie, dat de aangifte van mensenhandel had geseponeerd, maar dat hij ook de verklaringen van eiser over de vrees voor de mensenhandelaar en diens broer had moeten meewegen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de uitspraak van de rechtbank in acht moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-.