ECLI:NL:RBDHA:2020:9292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
NL20.13610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris achtte de aanvraag ongegrond, omdat hij de verklaringen van eiser over de problemen met de vader van een vriendin ongeloofwaardig vond. Eiser stelde dat hij door deze vader, die een hoge functie binnen de politie bekleedt, werd bedreigd en dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Nigeria. Tijdens de zitting op 27 augustus 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet alleen had moeten afgaan op het besluit van het Openbaar Ministerie, dat de aangifte van mensenhandel had geseponeerd, maar dat hij ook de verklaringen van eiser over de vrees voor de mensenhandelaar en diens broer had moeten meewegen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de uitspraak van de rechtbank in acht moest nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13610

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag in de kern het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft verklaard dat hij door een vriendin genaamd [naam] , die tevens zijn buurmeisje is, verkracht is. Hij werd vervolgens zelf ervan beschuldigd dat hij het initiatief zou hebben genomen en dat hij [naam] zou hebben verkracht. Hij vreest voor de vader van [naam] , die aan het hoofd staat van de Mopo politie. In opdracht van de vader van [naam] , zijn er namelijk meermalen politieagenten aan de deur geweest bij de moeder van eiser om eiser naar de gevangenis te brengen of hem te doden, ook na zijn vlucht uit Nigeria.
Eiser heeft verder verklaard dat hij als slachtoffer van mensenhandel naar Italië is vervoerd, en vreest voor (de handlangers van) deze mensenhandelaar in Italië. Ook vreest hij bij terugkeer naar Nigeria voor de broer van deze mensenhandelaar.
3. Verweerder heeft de problemen met de vader van [naam] ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond. De gestelde vrees voor de (broer) van de mensenhandelaar zijn buiten beschouwing gelaten door verweerder.
4. Eiser voert allereerst aan dat verweerder tijdens het gehoor en bij de beoordeling van de asielaanvraag ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan zijn verklaring dat hij slachtoffer is geweest van mensenhandel en dat hij vreest voor (de broer van) de mensenhandelaar. Eiser stelt dat hij in de correcties en aanvullingen al heeft uitgelegd dat en waarom hij als gevolg hiervan gevaar loopt bij terugkeer naar Nigeria. Er is volgens eiser daarmee sprake van een groot zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de problemen van eiser met de mensenhandelaar in Italië terecht buiten beschouwing zijn gelaten. Eiser heeft aangifte gedaan van mensenhandel. Aan hem is in eerste instantie een verblijfsvergunning verleend op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel. Deze vergunning is bij besluit van 8 augustus 2019 ingetrokken omdat het Openbaar Ministerie (OM) het strafrechtelijk onderzoek heeft geseponeerd wegens gebrek aan rechtsmacht van Nederland. Volgens verweerder is een inhoudelijke beoordeling van de aangifte mensenhandel voorbehouden aan het OM. Bovendien heeft verweerder hetzelfde probleem als het OM heeft, namelijk dat het lastig is om vanuit Nederland onderzoek te doen naar iets dat in Italië heeft plaatsgevonden. Daarom acht verweerder zich niet gehouden eigen onderzoek te doen daarnaar.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in dit geval niet zonder meer kunnen verwijzen naar het besluit tot intrekking dat gestoeld is op de sepot-beslissing van het OM. Het OM heeft namelijk niet onderzocht of er (wettig en overtuigend) bewijs is voor de gestelde mensenhandel in Italië, maar heeft de zaak geseponeerd omdat het OM geen rechtsmacht heeft. Het ligt gelet op die uitkomst temeer op de weg van verweerder om eiser te horen op dit punt en te beoordelen of de verklaringen van eiser geloofwaardig zijn en of dit leidt tot het verlenen van internationale bescherming. Daarbij wijst de rechtbank nog erop dat eiser uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij vreest voor deze mensenhandelaar én zijn broer bij terugkeer naar Nigeria. Voor zover verweerder stelt dat de problemen zich in Italië hebben afgespeeld en niet relevant zijn voor de vraag of eiser bij terugkeer risico loopt, treft die stelling dus geen doel. Dat het lastig is voor verweerder om in Italië onderzoek te doen, mag zo zijn, maar ontslaat verweerder ook niet van de verplichting om dit deel van het asielrelaas bij de beoordeling te betrekken.
De beroepsgrond slaagt.
5. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte de problemen met de vader van [naam] , niet geloofwaardig acht. Hij is tegen een paar tegenwerpingen van verweerder opgekomen.
5.1
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.2
Blijkens het voornemen is eiser tegengeworpen dat hij summier en vaag heeft verklaard over de werkzaamheden en functie van de vader van [naam] . Zo weet eiser geen inzicht te verschaffen over zijn specifieke rang en of er nog functionarissen boven hem in rang staan. Verder kan eiser niet benoemen aan hoeveel politieagenten de vader van [naam] leiding zou geven en weet hij evenmin van welke afdeling of in welke regio in Abuja de vader van [naam] werkzaam is. Verweerder heeft hierbij overwogen dat eiser meer zou moeten kunnen verklaren over de vader van [naam] aangezien hij [naam] al vanaf haar jeugd kent en haar vader naar zeggen van eiser zelf, plaatselijk beroemd is.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze alleen is opgekomen tegen de tegenwerping in het voornemen dat eiser de rang van [naam] vader niet kan noemen. In het bestreden besluit is hierop gereageerd en onder andere overwogen dat eiser zelf heeft verklaard dat de vader van [naam] centraal staat in zijn asielrelaas, en dat dit te meer maakt dat van eiser verwacht mag worden dat hij hier desgevraagd meer concreet en gedetailleerd over zou kunnen verklaren dan dat hij heeft gedaan. De rechtbank stelt ook vast dat eiser hier vervolgens in beroep niet tegen is opgekomen. Dat betekent dat de juistheid van al deze tegenwerpingen, wegens niet-betwisting door eiser in de bestuurlijke fase of in beroep, zijn komen vast te staan. Gelet op deze tegenwerpingen heeft eiser niet geloofwaardig gemaakt dat de vader van [naam] een (hooggeplaatste) politieagent is.
5.3
Verder is aan eiser tegengeworpen dat hij over de gestelde problemen een aantal noemenswaardige wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft daartoe aan eiser tegengeworpen dat hij niet kan aangeven hoe vaak de politie aan de deur is geweest en hoe vaak hij zijn vriend [naam vriend] , naar zijn moeder heeft gestuurd om informatie in te winnen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is opgekomen tegen die laatste tegenwerping, zodat uitgegaan wordt van de juistheid van die tegenwerping. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij niet kan verklaren hoe vaak de politie bij zijn moeder is geweest, ook al kan eiser dit niet uit eerste hand weten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij zijn vriend [naam vriend] naar zijn moeder heeft gestuurd specifiek om informatie te verkrijgen over de bezoeken van de politie.
5.4
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij niet (met documenten) heeft onderbouwd dat hij momenteel gezocht wordt. Daarbij heeft verweerder (in het voornemen, dat herhaald en ingelast is in het bestreden besluit) kunnen betrekken dat niet gebleken is dat eiser of zijn moeder aangifte hebben gedaan tegen de vader van [naam] van de bedreigingen, dat eiser niet weet of zijn moeder aangifte heeft gedaan en dat hij zijn moeder hierover (wellicht middels zijn vriend [naam vriend] ) ook niet heeft bevraagd. Eiser stelt namelijk dat hij onterecht is beschuldigd van verkrachting en daarom is bedreigd met de dood door de vader van [naam] . Eiser en zijn moeder hadden daarvan aangifte kunnen doen. Zijn stelling dat het hij niet weet van wat hij aangifte zou moeten doen, treft daarom geen doel.
Verweerder heeft op dit punt ook kunnen betrekken dat eiser niet vreest voor andere specifieke personen bij de politie gelet op zijn eigen verklaringen (zie pagina 20, vierde alinea, rapport van nader gehoor). Eiser stelt in beroep ook dat hij niet weet of hij concreet van andere politieagenten te vrezen heeft. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser niet geloofwaardig heeft gemaakt dat de vader van [naam] een machtige positie binnen de politie zou hebben (zie overweging 5.2). In dat licht bezien, treft de stelling van eiser in beroep dat het doen van aangifte kansloos was, ook geen doel, omdat die stelling is gerelateerd aan de verklaring van eiser dat de vader van [naam] een machtig persoon is.
De stelling van eiser dat verweerder zonder voldoende onderbouwing van eiser verwacht dat hij niet enkel zou vrezen voor de vader van [naam] , als deze inderdaad zo'n machtig persoon binnen de politie zou zijn, kan op zichzelf wel worden gevolgd. Echter, die stelling doet niet af aan de voorgaande overwegingen van verweerder. Deze stelling is namelijk specifiek gericht op één subargument, en ziet niet op het betoog op dit punt van verweerder in zijn geheel.
5.5
Reeds gelet op de hierboven besproken tegenwerpingen, die stand houden, kan verweerder gevolgd worden in zijn hoofdoverwegingen dat eisers verklaringen dat de vader van [naam] een (hooggeplaatste) politieagent is (met de bijbehorende hoeveelheid invloed en macht) en dat hij problemen heeft gekregen met de vader van [naam] (bedreigingen), niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden. De stelling van eiser dat hij weliswaar de exacte leeftijd van [naam] niet weet, maar dat dit niet afdoet aan zijn relaas, kan worden gevolgd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom van eiser, die weliswaar heeft verklaard dat hij [naam] van jongs af aan kent, maar niet heeft verklaard dat hij een hechte band/relatie heeft met [naam] , mag worden verwacht dat hij de exacte leeftijd weet. Dat de overweging waarop deze stelling ziet, geen standhoudt, maakt echter niet dat de hoofdoverwegingen op dit punt niet meer houdbaar zijn.
6. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.2 is geoordeeld, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Hierbij is van belang dat verweerder onderzoek moet doen naar de gestelde mensenhandel en de vrees die daaruit voortvloeit. Het ligt dan ook op de weg van verweerder eiser hierover te horen voordat een nieuw besluit wordt genomen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.D. Ancion, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.