ECLI:NL:RBDHA:2021:13672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
C/09/598614 / HA ZA 20-846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid van uitzicht en verjaring in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Stichting, eigenaar van percelen met uitzicht op zee, de Gemeente Noordwijk aangeklaagd vanwege de plaatsing van een PRIS-paal die het uitzicht belemmert. De Stichting vorderde de verwijdering van de PRIS-paal, die door de Gemeente was geplaatst op een perceel dat onderhevig is aan een erfdienstbaarheid van uitzicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid van uitzicht, die in 1903 is gevestigd, ook van toepassing is op de locatie van de PRIS-paal. De Gemeente betoogde dat de erfdienstbaarheid was verjaard of teniet was gegaan door non-usus, maar de rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid nog steeds van kracht was, aangezien de PRIS-paal pas in 2019 was geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de PRIS-paal het vrije uitzicht op zee belemmert, wat in strijd is met de erfdienstbaarheid. De Gemeente werd veroordeeld om de PRIS-paal binnen drie weken te verwijderen en niet opnieuw te plaatsen op een manier die het uitzicht zou belemmeren. De rechtbank wees ook de vorderingen van de Gemeente af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/598614 / HA ZA 20-846
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Linker te Rotterdam,
tegen
GEMEENTE NOORDWIJKte Noordwijk,
gedaagde,
advocaat mr. W. Lever te Leiden.
Partijen zullen hierna ‘de Stichting’ en ‘de Gemeente’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 augustus 2020, met producties 1 t/m 16;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 10;
  • het tussenvonnis van 28 april 2021, waarbij een descente en mondelinge behandeling is bevolen;
  • het proces-verbaal van de descente en mondelinge behandeling van 13 juli 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de descente en mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren op de verslaglegging, voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is eigenares van de percelen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [perceelnrs A1 en A2] (hierna: Percelen A). Op de Percelen A staat een woning (hierna: de Woning). Achter de [straatnaam] (aan de westzijde) bevinden zich op lager niveau de duinen en vervolgens het strand van Noordwijk. De ligging van de percelen blijkt uit de navolgende kadastrale kaart.
2.2.
De Stichting heeft de eigendom van de Percelen A verkregen bij akte van 11 juli 2017. In artikel 6 van de leveringsakte wordt met betrekking tot erfdienstbaarheden verwezen naar (uiteindelijk) een akte van 22 november 1903. In deze laatste akte is een erfdienstbaarheid van uitzicht opgenomen:
“Ten zevende. Het aan de Maatschappij behoorende kadastrale perceel gemeente Noodwijk Sectie A nummer 825 wordt bij deze ten behoeve van het verkochte perceel Gemeente en Sectie alvoren nummer 818 belast:
a. (…)
b. met de erfdienstbaarheid, dat op perceel 825 gelegen voor en ter breedte van het gekochte, dat aan de Zeeboulevard gelegen is nimmer iets mag worden gebouwd, gesteld of geplaatst, waardoor het vrije uitzicht op zee zoude kunnen worden belemmerd”
2.3.
Uit een door het Kadaster uitgevoerd onderzoek naar perceelvernummering is het heersend erf van bovengenoemde erfdienstbaarheid, nummer 818, na diverse vernummeringen overgegaan in (onder meer) de Percelen A.
2.4.
Het dienend erf van bovengenoemde erfdienstbaarheid, nummer 825, is volgens het Kadaster na diverse vernummeringen onder meer overgegaan in de percelen kadastraal bekend gemeente Noordwijk, sectie A, nummers 2283, 2351 en 4069. Deze percelen zijn sinds begin vorige eeuw eigendom van de Gemeente (hierna: Percelen B). De percelen 2283 en 2351 zijn weergegeven op de in randnummer 2.1 weergegeven kadastrale kaart. Perceel 4069 is op deze kaart eveneens te zien – namelijk het perceel links van perceel 2351 – maar is op deze kaart niet van een nummer voorzien.
2.5.
Op 15 mei 2019 heeft de Gemeente een paal van circa vier meter hoog doen plaatsen op perceel kadastraal bekend gemeente Noordwijk, sectie A, nummer 2351. Op de paal is een bord gemonteerd met daarop een lichtgevend display met actuele parkeerinformatie van het Parkeer Route Informatie Systeem. De paal en het bord zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als de PRIS-paal.
2.6.
De PRIS-paal bevindt zich op de Koningin Astrid Boulevard tegenover en in het volle zicht van de Percelen A. Onderstaande afbeelding geeft het zicht op de PRIS-paal weer, bezien vanuit de Woning.
2.7.
Op 16 mei 2019 heeft de bestuurder van de Stichting, tevens bewoner van de Woning, de Gemeente er per e-mail op gewezen dat ten behoeve van de Percelen A en ten laste van de Percelen B een erfdienstbaarheid van uitzicht is gevestigd. De Stichting heeft meegedeeld dat de PRIS-paal met het lichtgevende bord het vrije uitzicht belemmert, dat de bewoners van de Woning zich enorm storen aan de PRIS-paal die zij hinderend en uitzicht verstorend vinden en dat de verwijdering van de PRIS-paal gewenst is.
2.8.
De Gemeente heeft bij brief van 23 juli 2019 op de e-mail van de Stichting gereageerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat een erfdienstbaarheid van uitzicht geldt, maar dat de PRIS-paal het uitzicht niet op ontoelaatbare wijze belemmert, omdat de PRIS-paal dusdanig beperkt van omvang is dat deze geen daadwerkelijk obstakel voor het uitzicht op de zee vormt. De Gemeente heeft aan de Stichting meegedeeld dat zij de PRIS-paal niet zal verwijderen.
2.9.
Partijen hebben vervolgens nog enige tijd gecorrespondeerd, maar het standpunt van de Gemeente is ongewijzigd gebleven.

3.Het geschil

3.1.
De stichting vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
primair:
de Gemeente zal veroordelen om de PRIS-paal binnen tien dagen na het te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
de Gemeente zal verbieden (a) de PRIS-paal te (doen) verplaatsen naar een andere locatie op de Percelen B, zodanig dat de PRIS-paal (opnieuw) het uitzicht van uit de Woning belemmert en/of (b) een ander object te (doen) plaatsen op de Percelen B waardoor het uitzicht vanaf de Woning wordt belemmerd, op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
3. de Gemeente zal veroordelen om de PRIS-paal binnen tien dagen na het te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden en een andere paal te plaatsen die smaller en kleiner is, althans de PRIS-paal zodanig aan te passen, bijvoorbeeld in de vorm een verkleining en verlaging, zodat het vrije uitzicht vanaf de Woning niet meer wordt belemmerd, op straffe van een dwangsom;
in alle gevallen:
4. de Gemeente zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. de Gemeente zal veroordelen in de nakosten.
3.2.
De Stichting legt aan haar vorderingen ten grondslag – zakelijk weergegeven – dat de plaatsing van de PRIS-paal in strijd is met de erfdienstbaarheid van uitzicht.
3.3.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ziet de erfdienstbaarheid op de locatie van de PRIS-paal?

4.1.
De Stichting heeft aangevoerd dat de erfdienstbaarheid (mede) geldt voor het gedeelte van het perceel met nummer 2351 dat voor de Woning ligt. De Woning is in 1903 (als hotel) gebouwd en is in het verleden herbouwd, maar niet van plaats veranderd. De Gemeente heeft betwist dat de gevestigde erfdienstbaarheid ziet op de locatie waar de PRIS-paal is geplaatst. Volgens de Gemeente staat vast dat de PRIS-paal is geplaatst op het perceel met nummer 2351, ter hoogte van het perceel met nummer [Perceel A 1] , maar is niet vastgesteld wat de omvang is geweest van de oorspronkelijke (in de akte van 1903 genoemde) percelen 825 en 818. De enkele omstandigheid dat het perceel met nummer 2351 is voortgekomen uit het perceel met nummer 825 en het perceel met nummer [Perceel A 1] is voortgekomen uit het perceel met nummer 818 betekent niet dat voornoemde erfdienstbaarheid ook rust op het gedeelte van het perceel met nummer 2351 waarop de PRIS-paal is geplaatst. De erfdienstbaarheid blijft immers rusten op het oorspronkelijke met de erfdienstbaarheid belaste perceel grond.
4.2.
Bij de uitleg van de notariële akte waarin de erfdienstbaarheid is gevestigd, komt het aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Ook de beginselen van redelijkheid en billijkheid zullen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend een rol spelen (zie bijvoorbeeld HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2397).
4.3.
De Gemeente heeft de stelling van de Stichting dat de erfdienstbaarheid (mede) ziet op het gedeelte van perceel 2351 dat vóór de Woning op de Percelen A is gelegen, onvoldoende gemotiveerd betwist. Uit de tekst van de erfdienstbaarheid blijkt dat perceel 818 het heersend erf is. Het dienende erf was destijds “perceel 825 gelegen voor en ter breedte van het gekochte, dat aan de Zeeboulevard gelegen is”. Aangezien de erfdienstbaarheid volgens de tekst daarvan geldt voor het (deel van perceel thans nummer) 2351 dat “voor en ter breedte van het gekochte” (waarvan de huidige percelen [Perceel A 1] en [Perceel A 2] deel uitmaken) ligt, en de PRIS-paal pal voor de Woning op de percelen [Perceel A 1] en [Perceel A 2] staat, kan het niet anders dan dat de erfdienstbaarheid (mede) ziet op het gedeelte van perceel 2351 waar de PRIS-paal is geplaatst.
Verjaring?
4.4.
De Gemeente heeft aangevoerd dat de erfdienstbaarheid teniet is gegaan door non-usus (als bedoeld in art. 754 lid 1 oud Burgerlijk Wetboek) of door verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand (als bedoeld in art. 3:114 lid 1 van het huidige Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). In de periode vanaf 1903 zijn er diverse objecten – zoals prullenbakken, verkeersborden en lichtmasten – geplaatst die in strijd zouden zijn met de erfdienstbaarheid, waartegen door de rechthebbenden van de Percelen A nimmer is opgekomen. De Stichting heeft betoogd dat zij zich kan beroepen op de erfdienstbaarheid en verwijdering van de PRIS-paal kan vorderen, aangezien die in 2019 is geplaatst en ten aanzien van de PRIS-paal geen verjaringstermijn is verlopen.
4.5.
De rechtbank is met de Stichting van oordeel dat de erfdienstbaarheid niet teniet is gegaan door non-usus en evenmin dat de rechtsvordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand is verjaard.
4.6.
Voor zover de door de Gemeente genoemde objecten dermate hoog zijn dat zij in het vrije uitzicht op zee vanaf de – ten opzicht van de boulevard hoger gelegen – Woning zouden hebben belemmerd en deze objecten er meer dan twintig jaar hebben gestaan, zou de erfdienstbaarheid ten aanzien van die objecten teniet kunnen zijn gegaan. Verjaring van (een deel van) de erfdienstbaarheid hoeft immers niet tot het volledig tenietgaan hiervan te leiden (zie Parlementaire Geschiedenis Boek 3, pagina 419 e.v.).Van de PRIS-paal staat echter vast dat deze in 2019 is geplaatst en dat ten aanzien van de PRIS-paal dus geen verjaringstermijn is verstreken.
4.7.
Datzelfde geldt ten aanzien van het door Gemeente gedane beroep op non-usus onder het oud BW: indien er vóór 1 januari 1992 langer dan dertig jaar objecten zouden hebben gestaan die strijdig zijn met de erfdienstbaarheid van uitzicht, is de erfdienstbaarheid hooguit ten aanzien van die voorwerpen teniet gegaan.
4.8.
De Gemeente heeft nog aangevoerd dat de PRIS-paal een vervanging is van een verkeersbord dat op dezelfde plaats stond en dat de erfdienstbaarheid ten aanzien van dat verkeersbord door verjaring teniet is gegaan. De Stichting heeft aangevoerd dat daarvan geen sprake is, omdat 1) het bord er nog geen twintig jaar stond; 2) het bord niet op dezelfde plaats als de PRIS-paal stond; 3) het bord een andere vorm had en 4) het bord ongeveer twee meter hoog was, terwijl de PRIS-paal vier meter hoog is en daarmee vanuit de Woning gezien boven de horizon uitsteekt.
4.9.
Indien al zou komen vast te staan dat op exact dezelfde locatie als die van de PRIS-paal gedurende meer dan twintig jaar een verkeersbord heeft gestaan, hetgeen door de Stichting is betwist, dan zou de erfdienstbaarheid ten aanzien van dat verkeersbord teniet kunnen zijn gegaan. Dat laat echter onverlet dat de Stichting zich in dat scenario ten aanzien van de PRIS-paal wel op de erfdienstbaarheid kan beroepen, nu niet betwist is dat de PRIS-paal met een hoogte van ongeveer vier meter, aanzienlijk hoger is dan het verkeersbord van ongeveer twee meter hoog. Uit de hiervoor in randnummer 2.6 weergegeven foto, die is genomen vanuit de Woning, blijkt dat het bovenste gedeelte van de PRIS-paal (waarop het informatiebord is bevestigd) boven de horizon uitsteekt. Voor zover het verkeersbord vanuit de Woning bezien al boven de horizon uitkwam, ontneemt de PRIS-paal meer zeezicht dan het verkeersbord.
Is plaatsing van de PRIS-paal in strijd met de erfdienstbaarheid?
4.10.
De notariële akte bepaalt dat “nimmer iets mag worden gebouwd, gesteld of geplaatst, waardoor het vrije uitzicht op zee zoude kunnen worden belemmerd”. De formulering van deze erfdienstbaarheid is vrij absoluut: uit de tekst volgt niet dat het verbod enkel ziet op gebouwen of bouwwerken. Er wordt immers naast “gebouwd” ook gesproken over “gesteld of geplaatst”. Ook kan uit de formulering van het beding worden afgeleid dat niet alleen het uitzicht op zee, maar het “vrije uitzicht op zee” wordt beschermd. Dat impliceert dus een uitzicht op zee dat niet wordt verstoord of belemmerd door bouwwerken of objecten, ook indien die bouwwerken of objecten het uitzicht op zee slechts gedeeltelijk verstoren en nog uitzicht op zee resteert. Anders dan de Gemeente heeft betoogd, kan uit het woord “belemmerd” niet worden afgeleid dat van een zekere mate van hinder/overlast sprake dient te zijn, voordat sprake is van een belemmering. De akte beschermd nu juist het
vrijeuitzicht op zee. Evenmin blijkt uit de formulering van de erfdienstbaarheid dat die niet zou zien op objecten als lantaarnpalen of verkeersborden.
4.11.
De plaatsing van de PRIS-paal is strijdig met deze erfdienstbaarheid. De PRIS-paal steekt vanuit de Woning bezien boven de horizon uit en ontneemt een deel van het uitzicht op zee, waardoor niet langer sprake is van een vrij uitzicht op zee. Dat de zee links en rechts van de PRIS-paal nog te zien is, doet daaraan niet af. De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van de Gemeente dat sprake is van “een subjectief gevoel van hinder” van de Stichting en/of de bewoners van de Woning. Ook objectief bezien belemmert de PRIS-paal het vrije uitzicht op zee, zoals de rechtbank heeft kunnen vaststellen tijdens de descente die in deze zaak is gehouden.
4.12.
Het voorgaande wordt niet anders indien daarbij wordt betrokken dat de PRIS-paal in het algemeen belang is geplaatst. Het algemeen belang speelt geen rol bij de beoordeling of een situatie in strijd is met een erfdienstbaarheid.
Beroep op erfdienstbaarheid onaanvaardbaar?
4.13.
De Gemeente heeft aangevoerd dat het beroep van de Stichting op de erfdienstbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft er kort samengevat op gewezen dat 1) de erfdienstbaarheid in 1903 is gevestigd toen de noodzaak tot het plaatsen van verkeersborden nog niet bestond; 2) er voor plaatsing van de PRIS-paal een verkeersbord op min of meer dezelfde locatie stond en een lichtmast voor de Woning staat waartegen nooit is geageerd; 3) de PRIS-paal is geplaatst in het algemeen belang en verplaatsing van de PRIS-paal verkeerskundig onwenselijk is; 4) de zee nog steeds zichtbaar is en 5) er geen aanwijzing is dat de waarde van de Percelen A is verminderd vanwege de aanwezigheid van de PRIS-paal.
4.14.
De Stichting heeft betwist dat haar beroep op de erfdienstbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft aangevoerd dat de prijs om te kunnen wonen aan de Koningin Astridboulevard in Noordwijk behoorlijk is, zowel voor wat betreft de aankoop van Woning als de (gemeentelijke) belastingen en dat de reden voor die hoge prijs is gelegen in het feit dat vanaf daar zulk mooi, vrij, weids en onbelemmerd uitzicht op zee bestaat. Logischerwijs is dit uitzicht beschermd door een erfdienstbaarheid van uitzicht.
4.15.
Op grond van artikel 6:2 lid 2 BW is een tussen schuldeiser en schuldenaar krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid in acht moet nemen. Een tussen partijen geldende regel kan immers in beginsel door partijen worden ingeroepen. Deze regeling is ook van toepassing op de rechtsverhouding tussen eigenaren van heersende en dienende erven. De door de Gemeente aangevoerde omstandigheden leiden er niet toe dat het beroep op de erfdienstbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Van de in randnummer 4.13 onder 1) en 3) genoemde argumenten geldt dat zij geen rol spelen in een procedure als de onderhavige, waarin geen wijziging van de erfdienstbaarheid wegens onvoorziene omstandigheden of strijd met het algemeen belang aan de orde is. Van de onder 2) en 4) genoemde argumenten is hiervoor in randnummers 4.9 en 4.11 reeds geoordeeld waarom de rechtbank daaraan voorbij gaat. Het onder 5) genoemde argument is onvoldoende onderbouwd en leidt er – ook indien zou worden uitgegaan van de juistheid ervan – niet toe dat het beroep van de Stichting op de erfdienstbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het vrije uitzicht op zee behelst een waarde op zichzelf. De in randnummer 4.13 onder 1) tot en met 5) genoemde omstandigheden tezamen genomen leiden evenmin tot een ander oordeel.
Verwijderen PRIS-paal
4.16.
Aangezien de plaatsing van de PRIS-paal strijdig is met de tussen de Stichting en de Gemeente geldende erfdienstbaarheid, is de primaire vordering van de Stichting in die zin toewijsbaar dat de Gemeente zal worden veroordeeld tot het verwijderen en verwijderd houden van de PRIS-paal en haar zal worden verboden de PRIS-paal te verplaatsen naar een andere locatie op de Percelen B, zodanig dat die opnieuw het uitzicht op zee vanuit de Woning belemmert en/of een ander object te plaatsen op de Percelen B waardoor het uitzicht op zee vanaf de Woning wordt belemmerd.
4.17.
De rechtbank zal de Gemeente een termijn stellen van drie weken na de datum van dit vonnis om de PRIS-paal te verwijderen.
4.18.
De door de Stichting gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen, aangezien de Gemeente heeft toegezegd dat zij vrijwillig aan een veroordelend vonnis zal voldoen.
Proceskosten en nakosten
4.19.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op:
- verschotten € 100,89
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief € 563)
Totaal € 1.882,89
4.20.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vergelijk Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de Gemeente om de PRIS-paal binnen drie weken na de datum van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
verbiedt de Gemeente a) de PRIS-paal te (doen) verplaatsen naar een andere locatie op de Percelen B, zodanig dat de PRIS-paal (opnieuw) het uitzicht vanuit de Woning belemmert en/of b) een ander object te (doen) plaatsen op de Percelen B waardoor het uitzicht vanaf de Woning wordt belemmerd;
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 1.882,89 en begroot de door de Stichting nog te maken nakosten op € 163,- te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.