ECLI:NL:RBDHA:2021:13489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, over de terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke hem in de vorm van een renteloze lening was verleend. Echter, bij het primaire besluit van 15 oktober 2020 heeft verweerder vastgesteld dat het inkomen van eiser in 2019 hoger was dan de toepasselijke norm, en heeft hij een bedrag van € 4.395,21 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Na een wijziging van standpunt door verweerder, werd het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het inkomen van eiser, zoals blijkt uit zijn belastingaangifte, € 29.915,- bedroeg, wat boven de jaarnorm van € 12.335,82 ligt. Eiser betwistte dit inkomen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de terugvordering had ingesteld, hoewel het bestreden besluit ten onrechte was gebaseerd op artikel 44 van het Bbz, dat inmiddels was vervallen. De rechtbank besloot echter dat dit gebrek geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak, omdat eiser niet benadeeld was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden, omdat hij zijn standpunt had gewijzigd tijdens de procedure.