ECLI:NL:RBDHA:2021:13377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
NL21.12649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn en procesbelang bij beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijnse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag was eerder afgewezen, maar na beroep was de aanvraag op 6 juli 2021 ingewilligd, met een vergunning geldig tot 14 juli 2024. De eiseres heeft echter beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij stelt dat zij belang heeft bij het beroep omdat zij, bij een juiste uitvoering van een eerdere uitspraak, eerder kan naturaliseren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres een asielvergunning heeft gekregen, wat de vraag oproept welk procesbelang zij nog heeft bij het beroep. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak die stelt dat een belanghebbende alleen kan opkomen tegen een besluit als hij daarbij enig belang heeft. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres geen procesbelang heeft, omdat de verweerder heeft gemotiveerd dat de eiseres geen aanspraak kan maken op een asielvergunning op de a-grond. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet kan bereiken wat zij beoogt met het beroep, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

De rechtbank wijst er verder op dat de nationaliteit van de eiseres kan worden aangepast naar 'staatloos' indien zij haar geboorteakte overlegt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12649

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

ProcesverloopBij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vergunning wordt verleend met ingang van 14 juli 2019, geldig tot 14 juli 2024.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn , met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt staatloos Palestijn te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft eerder al op de aanvraag van eiseres beslist, en deze afgewezen. [1] Het beroep dat eiseres daartegen heeft ingesteld is gegrond verklaard en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen. [2] Verweerder heeft dat nieuwe besluit op 6 juli 2021 genomen en de aanvraag ingewilligd.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres dus een asielaanvraag heeft ingediend en dat aan eiseres een asielvergunning is verleend. Dat roept de vraag op welk procesbelang eiseres nog heeft bij het beroep.
4. Uit vaste rechtspraak volgt dat een belanghebbende bij de bevoegde rechter slechts kan opkomen tegen een besluit, als hij bij het instellen van dat rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken. [3] Uit vaste rechtspraak volgt verder dat als verweerder, zoals in het geval van eiseres, heeft gemotiveerd dat de vreemdeling geen aanspraak kan maken op een asielvergunning op de a-grond, dit op zichzelf niet betekent dat de vreemdeling daaraan belang bij een door hem bij de rechtbank ingesteld beroep tegen het inwilligende besluit kan ontlenen. Zulk belang ontstaat, als verweerder op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw tot intrekking dan wel niet-verlenging van de hem verleende vergunning besluit. Op dat moment kan de vreemdeling de motivering van de beslissing om de vergunning niet op de a-grond te verlenen, ten volle aan de orde stellen, zonder dat hem daarbij wordt tegengeworpen dat het besluit in zoverre in rechte is komen vast te staan. [4]
5. Eiseres concludeert in de gronden van het beroep dat zij belang heeft bij het beroep omdat bij een juiste uitvoering van de uitspraak van zittingsplaats Arnhem zij als staatloos Palestijn na drie jaar kan naturaliseren in plaats van na vijf jaar. In de aanloop naar deze conclusie betoogt eiseres evenwel dat verweerder de uitspraak van 22 april 2021 niet juist heeft uitgevoerd en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt en daarom niet in aanmerking komt voor een vergunning op de a-grond van artikel 29 van de Vw. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo, dat zou verweerder de uitspraak van 22 april 2021 juist hebben uitgevoerd, aan eiseres in het licht van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag een vergunning op de a-grond van artikel 29 van de Vw zou zijn verleend en de staatloosheid van eiseres zou vaststaan.
6. Verweerder heeft eiseres geregistreerd met ‘nationaliteit onbekend’. Eiseres heeft gelijk als zij stelt dat iemand die staatloos is en drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, voor naturalisatie in aanmerking komt. [5] Toch faalt haar betoog voor het overige, en wel hierom.
7. Zo er al van moet worden uitgegaan dat eiseres de door de UNRWA [6] geboden hulp heeft ingeroepen (of genoten), wat tussen partijen in geschil is, en zo al moet worden aangenomen dat eiseres door de omstandigheden gedwongen het gebied heeft verlaten waar de hulp wordt geboden en om die reden in het bezit zou moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning op de a-grond van artikel 29 van de Vw [7] , dan zou daarmee niet de staatloosheid van eiseres vaststaan. Verweerder heeft verwezen naar de Werkinstructie 2020/19 waarin volgens verweerder staat dat de UNRWA geen onderscheid maakt op basis van nationaliteitsstatus Eiseres heeft dit niet weersproken. Dat brengt mee dat zowel staatloze Palestijnen als Palestijnen met een nationaliteit onder het mandaat van de UNRWA vallen. Eiseres kan met dit beroep dan ook niet bereiken wat zij daarmee beoogt. Zij heeft daarom geen procesbelang bij dit beroep.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
9. De rechtbank wijst er overigens op dat verweerder in het verweerschrift (nogmaals) heeft aangegeven dat de nationaliteit van eiseres kan worden aangepast naar “staatloos” als zij haar geboorteakte, waarvan een kopie is overgelegd bij de gronden van beroep [8] , overlegt aan Bureau Documenten en deze geboorteakte echt wordt bevonden.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Fluttert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Besluit van 18 september 2020.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 22 april 2021, NL20.18355.
3.Bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 12 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:805.
4.Afdeling 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1625.
5.Artikel 8 Rijkswet op het Nederlanderschap.
6.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
7.Zie ook C2./3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Gronden van beroep van 9 maart 2021.