ECLI:NL:RBDHA:2021:13321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/6831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag IOW-uitkering wegens niet voldoen aan jareneis en ongelijkheid behandeling bij buitenlandse werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). De eiser had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar na afloop daarvan een aanvraag voor een IOW-uitkering ingediend. Het primaire besluit van 30 juli 2020, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door de eiser bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 22 september 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoet aan de jareneis, omdat het loon dat hij in Bonaire ontving niet onderworpen was aan de Nederlandse loonbelasting. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante artikelen uit de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Werkloosheidswet, die bepalen dat alleen loon dat als werknemer in de zin van de WW is ontvangen, meetelt voor de jareneis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser, die in Bonaire heeft gewerkt, niet als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd, omdat hij zijn werkzaamheden buiten Nederland heeft verricht.

De rechtbank heeft ook de stelling van de eiser dat er sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van inwoners van Nederland verworpen. De rechtbank concludeert dat de wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op de jareneis niet gelden voor Caribisch Nederland, en dat de eiser niet kan worden gelijkgesteld aan inwoners die in Nederland werken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6831

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] e.a., te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

In het besluit van 30 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) afgewezen.
In het besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aan eiser is op 20 mei 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Nadat de WW-uitkering was afgelopen, heeft eiser een aanvraag voor een IOW-uitkering ingediend. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een IOW-uitkering, omdat eiser niet voldoet aan de jareneis. Verweerder heeft daarbij – met verwijzing naar artikel 2 van de Wet op de Loonbelasting 1964 - gesteld dat het loon dat eiser in Bonaire ontving niet onderworpen was aan de Nederlandse loonbelasting. In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend opgemerkt dat periodes die buiten Nederland zijn gewerkt, slechts mee kunnen tellen bij de jareneis als de betrokkene in die periodes als verzekerde (de rechtbank begrijpt: op grond van de WW) kan worden aangemerkt.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat hij niet aan de jareneis voldoet omdat hij in 2017 vanuit Bonaire naar Nederland is gekomen. In Bonaire heeft eiser wel steeds gewerkt, maar daar is ten onrechte geen rekening mee gehouden. Nu verweerder stelt dat loon in Bonaire, een speciale gemeente van Nederland, geen Nederlands inkomen is, vindt eiser dat hij wordt achtergesteld ten opzichte van de hier te lande wonende inwoners. Eiser vindt dat er sprake is van ongelijke behandeling.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 3, eerste lid, van de IOW luidt als volgt:
Recht op uitkering op grond van deze wet heeft de persoon:
a. wiens eerste dag van werkloosheid tussen 30 september 2006 en 1 januari 2020 ligt;
b. die op die dag 60 jaar of ouder is;
c. die op die dag voldeed aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a of b, van de Werkloosheidswet, en
d. op wie geen uitsluitingsgrond van toepassing is als bedoeld in artikel 6.
4.2.
Ingevolge artikel 42, tweede lid onder a, van de WW wordt de uitkeringsduur, voor zover hier van belang, verlengd indien de werknemer aantoont dat hij in de vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar loon heeft ontvangen respectievelijk over 208 of meer uren per kalenderjaar loon heeft ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend zijn en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren.
4.3.
Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult wordt ingevolge artikel 3, tweede lid van de WW, niet als werknemer beschouwd.
4.4.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de WW gelezen in verbinding met artikel 16, eerste lid van de Wet financiering Sociale Verzekeringen (Wfsv), wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
4.5.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander.
4.6.
Artikel 2, derde lid van deze wet bepaalt dat tenzij werkzaamheden zijn of worden verricht in een functie van bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam, dan wel in dienstbetrekking bij de Staat der Nederlanden of in het kader van een uitzending op grond van een verdrag waarbij de Staat der Nederlanden partij is, is het eerste lid niet van toepassing op personen die niet in Nederland wonen, met betrekking tot een geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking. (…)
5. Ter beoordeling staat of terecht aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd dat eiser niet voldoet aan de jareneis als bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a van de WW in verbinding met artikel 3, eerste lid onder c, IOW. Het standpunt van verweerder houdt daarbij in, zo begrijpt de rechtbank, dat eisers loon, voor zover betrekking hebbend op een buiten Nederland vervulde dienst betrekking – en zodoende niet aan de Nederlandse loonbelasting onderworpen – geen loon is als bedoeld in artikel 42, tweede lid onder a van de WW. Dit volgt in dit geval ook uit artikel 42, tweede lid, in verbinding met artikel 3 van de WW. Het is immers vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie de uitspraak van 27 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2589, dat met loon in artikel 42, tweede lid, van de WW wordt bedoeld: loon dat uit dienstbetrekking wordt genoten, waarbij enkel in aanmerking dient te worden genomen het loon dat de betrokkene als werknemer in de zin van de WW heeft ontvangen. Gezien de hoofdregel van artikel 3, tweede lid van de WW wordt degene die zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, niet als werknemer in de zin van de WW beschouwd.
6. Eiser beroept zich op in Bonaire verrichte werkzaamheden. Hoewel Bonaire als openbaar lichaam tot het Caribisch deel van Nederland behoort (Caribisch Nederland), betekent dit niet dat eiser in Nederland heeft gewerkt. De hier toepasselijke wettelijke voorschriften zijn gelet op artikel 2 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Invoeringswet) niet van toepassing op Caribisch Nederland, zodat Bonaire in dit verband niet tot ‘Nederland’ wordt gerekend. Zoals ook door verweerder is opgemerkt, hebben de staatkundige wijzigingen van oktober 2010 er niet toe geleid dat het Europees Nederlandse socialezekerheidsstelsel vanaf die datum ook geldt voor Caribisch Nederland. Het Caribisch Nederlands socialezekerheidsstelsel kent een eigen systematiek. De rechtbank verwijst in dit verband naar de memorie van toelichting bij de Invoeringswet (Kamerstukken II 2008/2009, 31957, nr. 3, p.19).
Ook voor andere hier te lande wonende inwoners geldt bij het al dan niet voldoen aan de jaren-eis als uitgangspunt dat over de betreffende periode sprake moet zijn van loon als werknemer in de zin van de WW. Eisers grond dat sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van hier te lande wonende inwoners, kan in dat licht en bij gebreke van een nadere onderbouwing, niet slagen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.