ECLI:NL:RBDHA:2021:13304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/1515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake bijstandsverlening en terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had een verzoek om herziening ingediend met betrekking tot eerdere besluiten van verweerder, waarin zijn verzoek om kwijtschelding van een vordering van € 35.564,59 en zijn verzoek om bijstandsverlening met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2015 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die een andere beslissing rechtvaardigden. Eiser had eerder al de mogelijkheid gehad om zijn argumenten naar voren te brengen, maar had dit niet gedaan. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om herziening niet evident onredelijk was en dat de eerdere besluiten van verweerder terecht waren genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1515
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: Y. Abdi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 24 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder eisers verzoek om kwijtschelding van de vordering van € 35.564,59 en zijn verzoek om met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2015 bijstand na te betalen, afgewezen
In het besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eisers verzoek van 1 juli 2019 betreft een verzoek om herziening. In het geval van een verzoek om herziening toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid of het bestuursorgaan zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Is dit het geval, dan kan dat afwijzing van het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd echter tot het oordeel komen dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit evident onredelijk is. [1]
2.1.
Eiser heeft verzocht om herziening van de volgende besluiten van verweerder (hierna gezamenlijk: de eerdere besluiten):
- het besluit van 2 juli 2015, waarin verweerder de bijstandsuitkering van eiser vanaf 1 juni 2015 heeft ingetrokken, nadat verweerder deze eerder had opgeschort;
- de twee besluiten van 20 augustus 2015 en de beslissing op het daartegen gemaakte bezwaar van 1 februari 2016, waarin verweerder de bijstandstuitkering van eiser na bezwaar over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 mei 2015 heeft herzien en een bedrag van bruto € 31.205,22 van eiser heeft teruggevorderd;
- het besluit van 11 september 2015, waarin verweerder eisers aanvraag van 20 augustus 2015 om een bijstandstuitkering buiten behandeling heeft gesteld; en,
- het besluit van 5 februari 2016, waarin verweerder de terugvordering heeft gebruteerd voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2015.
2.2.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1559, het hoger beroep van eiser tegen de besluitvorming omtrent de herziening en terugvordering ongegrond verklaard.
3.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat aan het verzoek van 1 juli 2019 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag liggen. Eiser stelt dat de conclusie van de CRvB is gebaseerd op onjuiste informatie omdat de afschriften van de door hem verrichte money transfers door een medewerker van verweerder foutief zouden zijn gekopieerd, namelijk enkelzijdig in plaats van dubbelzijdig. Eiser had dit echter tijdens het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de herziening en terugvordering naar voren kunnen en moeten brengen. Verweerder heeft in de bezwaarprocedure namelijk een kopie van de stukken aan eiser toegezonden. Daartoe behoorden ook de afschriften van de money transfers zoals verweerder die had, zodat eiser toen al kon weten hoe de afschriften waren gekopieerd.
3.2.
Dat het bestreden besluit evident onredelijk is, is ook niet gebleken. Daartoe verwijst de rechtbank ten eerste naar hetgeen zij hiervoor onder 3.1 heeft overwogen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat al zouden de afschriften van de money transfers onjuist zijn gekopieerd, dit niet tot andere besluiten zou leiden. Van belang daarbij is dat aan de intrekking, herziening, terugvordering en brutering niet alleen de situatie met betrekking tot de money transfers ten grondslag lag, maar ook dat eiser niet alle bankafschriften had overgelegd waar verweerder om had gevraagd. Ook de CRvB heeft deze omstandigheid ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat eiser geen volledig inzicht in zijn financiële situatie had gegeven. Wat betreft de buiten behandeling gestelde aanvraag volgt uit het besluit van 11 september 2015 dat de money transfers hierbij geen rol hebben gespeeld. Of de afschriften daarvan al dan niet juist zijn gekopieerd, is voor dit besluit dan ook niet relevant.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek om herziening mocht afwijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1778