ECLI:NL:CRVB:2019:1559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellante met medische beperkingen
Op 8 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als top hairstylist werkte, had zich op 28 mei 2013 ziek gemeld met nek-, schouder- en armklachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunde. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, met uitzondering van de functie van assistent consultatiebureau, geschikt waren voor haar.
Echter, de Raad oordeelde dat de functie van assistent consultatiebureau niet geschikt was voor appellante, omdat deze functie beroepsmatig autorijden vereiste, wat in strijd was met de vastgestelde beperkingen van appellante. Hierdoor waren er onvoldoende functies beschikbaar om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te kunnen vaststellen. De Raad droeg het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken te herstellen.