ECLI:NL:CRVB:2019:1559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
16/7163 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellante met medische beperkingen

Op 8 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als top hairstylist werkte, had zich op 28 mei 2013 ziek gemeld met nek-, schouder- en armklachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunde. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, met uitzondering van de functie van assistent consultatiebureau, geschikt waren voor haar.

Echter, de Raad oordeelde dat de functie van assistent consultatiebureau niet geschikt was voor appellante, omdat deze functie beroepsmatig autorijden vereiste, wat in strijd was met de vastgestelde beperkingen van appellante. Hierdoor waren er onvoldoende functies beschikbaar om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te kunnen vaststellen. De Raad droeg het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken te herstellen.

Uitspraak

16.7163 WIA-T

Datum uitspraak: 8 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2016, 15/7058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als top hairstylist gedurende gemiddeld 26,51 uur per week. Zij heeft zich op 28 mei 2013 ziek gemeld met nek-, schouder- en armklachten.
1.2.
Op 23 februari 2015 heeft appellante het Uwv verzocht haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Bij besluit van 21 april 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 26 mei 2015 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij is volgens het Uwv niet meer geschikt voor haar werk als top hairstylist, maar wel voor vier andere functies. Aan dit besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts van 18 maart 2015, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 maart 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 15 april 2015 ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 21 april 2015 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 september 2015, een aangescherpte FML van 18 september 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 oktober 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de vierde door de arbeidsdeskundige geduide functie laten vervallen, maar appellante onverminderd geschikt geacht voor de functies onder de SBC-codes 372091, 271093 en 316011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten luchtgevoeligheid, rug-, arm-, nek- en schouderklachten, zijn volgens de rechtbank op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat ook voor de eigen bevindingen uit lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector, te weten van orthopedisch chirurg P.J.M. van Loon. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. In de beroepsgronden heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank heeft appellante dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij in medische zin beperkt is in autorijden, dan wel dat zij in het dynamisch handelen verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat appellante deze stellingen baseert op eigen ervaring, maar dat deze niet door medisch objectiveerbare gegevens worden onderbouwd. Over het rapport van reumatoloog J.M. van Woerkom van 10 januari 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze gegevens geen nieuwe informatie opleveren voor de datum in geding. Appellante moet daarom, volgens de rechtbank, op de datum in geding in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid zoals verwoord in de FML van 18 september 2015. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv met de rapporten van zijn arbeidsdeskundigen voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies assistent consultatiebureau (SBC-code 372091), machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en loketbediende (SBC-code 316011) de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Ten aanzien van de in de functie machinebediende inpak/verpakkingsmachine voorkomende knijp/grijpkracht heeft de rechtbank, mede gelet op de toelichting in het Claimbeoordelings- en borgingssysteem, uit de in de FML voorkomende beperking bij item 4.3.6 en het rapport van de verzekeringsarts afgeleid dat appellante beperkt is voor zware krachtfuncties. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de functie machinebediende inpak/verpakkingsmachine geen zware krachtfunctie van de rechterarm vereist, en dat de medische belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv haar belastbaarheid per
26 mei 2015 onjuist heeft vastgesteld, en dat zij door haar nek-, schouder- en armklachten in medische zin beperkt is wat betreft autorijden en (meer dan het Uwv heeft aangenomen) in het dynamisch handelen. Appellante heeft dan ook verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante heeft tevens gesteld dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te verrichten, nu daarin haar belastbaarheid op de items tillen, dragen, knijp/grijpkracht en repetitieve handelingen wordt overschreden. Zij heeft er ook op gewezen dat bij de onder de SBC-code 372091 vallende functies van consultatiebureau assistent sprake is van beroepsmatig autorijden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep in medische zin tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Evenzeer wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is te concluderen dat de beperkingen van appellante onjuist in de FML zijn vastgelegd. Daarbij heeft de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv gevolgd dat de in beroep overgelegde informatie van 10 januari 2016 van reumatoloog Van Woerkom geen nieuwe medische informatie oplevert voor de datum in geding, omdat deze dateert van ruim zeven maanden na de datum in geding. In de brief van
10 januari 2016 van Van Woerkom worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de door hem beschreven medische situatie van appellante ook aan de orde was op de datum in geding van 26 mei 2015. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd die steun biedt voor haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat. Bij gebrek aan twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv is er dan ook geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML zijn de aan appellante voorgehouden voorbeeldfuncties, behoudens de onder de functie van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) vallende functies consultatiebureau assistent (functienummers 9388.9288.011 en 9388.9288.018), terecht geschikt geacht voor appellante. Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in de rapporten van de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies, waaronder die wat betreft knijp/grijpkracht, de medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt wordt onderschreven.
4.3.
Wat betreft de onder de functie van assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) vallende functies consultatiebureau assistent (functienummers 9388.9288.011 en 9388.9288.018) wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 18 september 2015 bij het item 2.10 (vervoer) geen beperking opgenomen, maar heeft in de toelichting wel vermeld dat appellante niet beroepsmatig mag autorijden. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat bij de onder 4.3 genoemde functies een rijbewijs B is vereist. Uit de in het Resultaat functiebeoordeling opgenomen functieomschrijvingen blijkt voorts dat de assistent consultatiebureau op maximaal vijf locaties werkt, de benodigde vaccins in een koelbox meeneemt van de hoofdlocatie naar één van de andere locaties, en aan het eind van de werkdag (dossiers en) de koelbox weer mee terug neemt naar de hoofdlocatie.
4.3.2.
Ter zitting van de Raad heeft het Uwv erkend dat de assistent consultatiebureau een auto dient te gebruiken voor het vervoer van de koelbox. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat pas sprake is van beroepsmatig autorijden als het autorijden een wezenlijk onderdeel van de functie is, zoals bij een pakketbezorger of bij patiëntenvervoer. Het twee keer per dag met de auto vervoeren van een koelbox is volgens het Uwv geen wezenlijk onderdeel van de functie assistent consultatiebureau, zodat niet gesproken kan worden van beroepsmatig autorijden. Er is dus volgens het Uwv geen sprake van overschrijding van de belastbaarheid van appellante.
4.3.3.
Het standpunt van het Uwv wordt niet gevolgd. Uit de functieomschrijving van de onder 4.3 vermelde functies blijkt, zoals ook het Uwv ter zitting heeft erkend, dat de assistent consultatiebureau een auto bij de uitoefening van de functie dient te gebruiken, namelijk voor het vervoer van koelboxen en dossiers van de hoofdlocatie naar de andere locaties en andersom. Reeds omdat tijdens de vervulling van de functie auto gereden moet worden is sprake van beroepsmatig autorijden. Omdat appellante beperkt is geacht voor beroepsmatig autorijden, zijn de onder 4.3 vermelde functies assistent consultatiebureau niet geschikt voor appellante en kunnen deze niet worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Dit heeft tot gevolg dat onder de SBC-code 372091 slechts de functie van consultatiebureau assistent (functienummer 9381.0178.011) met één arbeidsplaats resteert, zodat deze functie niet voldoet aan het in artikel 9, aanhef en onder a, vierde volzin, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) genoemde vereiste van drie arbeidsplaatsen per functie. Gevolg hiervan is dat slechts de functies onder SBC-codes 271093 en 316011 overblijven, waarmee op grond van
artikel 9, aanhef en onder a, derde volzin, van het Schattingsbesluit er onvoldoende functies zijn om de mate van arbeidsongeschiktheid op te kunnen baseren. Aan het bestreden besluit kleeft dus een gebrek.
5. Het is niet duidelijk of per einde wachttijd 26 mei 2015, uitgaande van de vastgestelde FML, alsnog een andere functie met een belasting die bij de belastbaarheid van appellante past, aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd. Daarom kan het geschil tussen partijen nog niet definitief worden beslist. Aan het Uwv zal worden opgedragen het in 4.3.3 genoemde gebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W.M. Swinkels
IvR