ECLI:NL:RBDHA:2021:13266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
NL21.13588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) en vergewisplicht van verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021, werd de aanvraag van eiser om een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat het advies van UWV niet alle bezwaargronden van eiser had beoordeeld. Eiser, met de Bengalese nationaliteit, had eerder een GVVA gekregen, maar de aanvraag voor verlenging werd afgewezen op basis van vermeende schendingen van arbeidswetgeving door de referent, Restaurant [restaurant]. De rechtbank concludeerde dat de afwijzingsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) verkeerd was geïnterpreteerd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onzorgvuldig was en dat verweerder een belangenafweging had moeten maken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verplichtte verweerder om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij ook de bijzondere omstandigheden van de coronapandemie in overweging moesten worden genomen. Eiser werd in het gelijk gesteld, en de proceskosten werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van Restaurant [restaurant] (referent) om verlenging van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) in het kader van ‘Arbeid in loondienst – Aziatische Horeca’ ten behoeve van eiser afgewezen.
In het besluit van 17 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens referent was de heer [eigenaar] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de heer J. van den Boogaard, senior jurist bij UWV, aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Bengalese nationaliteit. Aan referent is eerder een GVVA verleend ten behoeve van eiser voor de periode 15 mei 2020 tot 15 mei 2021. Referent heeft op 21 april 2021 een aanvraag gedaan bij verweerder om verlenging van de geldigheidsduur van deze GVVA. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder legt aan de afwijzing van de GVVA ten grondslag dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels behorende bij de artikelen van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (Uitvoeringsregels). Volgens verweerder heeft referent zich ten aanzien van werknemer [werknemer] niet aan de arbeidswetgeving gehouden, zodat de afwijzingsgrond van artikel 8, eerste lid, sub d, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van toepassing is. Ook heeft referent zich volgens verweerder niet gehouden aan een voorschrift die aan de eerder verleende GVVA ten behoeve van eiser is verbonden. Referent heeft volgens verweerder namelijk geen niet-vergunningplichtige werknemer, die al in dienst was op een keukenfunctie, gepromoveerd naar een keukenfunctie op niveau 2 gedurende de geldigheidsduur van de GVVA, zodat de afwijzingsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav zich voordoet. Verweerder baseert de afwijzing van de aanvraag op de adviezen van UWV van 4 juni 2021 en 12 augustus 2021.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook aan de afwijzing van de aanvraag om een GVVA ten grondslag gelegd dat referent zich niet aan het vergunningsvoorschrift zou hebben gehouden dat gedurende de geldigheidsduur van de eerder verleende GVVA maandelijks loon aan eiser diende te worden betaald. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat verweerder dit eiser niet langer meer tegenwerpt.
Vergewisplicht
4.1.
Eiser voert allereerst aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht ten aanzien van het advies van UWV van 12 augustus 2021. Volgens eiser is UWV niet op de bezwaargrond van eiser ingegaan dat referent, door werknemer [werknemer] per 1 februari 2021 te promoveren naar de functie van ‘Basiskok eenvoudige gerechten’, wel degelijk heeft voldaan aan het vergunningsvoorschrift. Eiser heeft daartoe ook de eerste arbeidsovereenkomst tussen referent en werknemer [werknemer] overgelegd. Verweerder had moeten controleren of in het advies alle bezwaargronden van eiser zijn beoordeeld, aldus eiser.
4.2.
Het advies van UWV van 12 augustus 2021 is een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) moet verweerder, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en begrijpelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan om de inhoud of de conclusie daarvan in twijfel te trekken. [1]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaargrond van eiser dat referent wel degelijk aan het vergunningsvoorschrift heeft voldaan door werknemer [werknemer] per 1 februari 2021 te promoveren naar de functie van ‘Basiskok eenvoudige gerechten’ onder punt 3 van het advies wordt weergegeven. Onder punt 4 van het advies, het deel van het advies waarbij UWV de bezwaargronden van eiser vervolgens beoordeelt, is UWV op deze bezwaargrond echter in het geheel niet ingegaan. De rechtbank leidt hieruit af dat UWV dit niet heeft betrokken in het advies, hetgeen Van den Boogaard ter zitting heeft bevestigd. Voor de stelling van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat de bezwaargrond van eiser impliciet in het advies zou zijn betrokken, bevat het advies naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten. In het advies komt de vermeende schending van dit vergunningsvoorschrift namelijk in het geheel niet meer aan de orde.
Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het advies van 12 augustus 2021 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De conclusie van UWV in het advies is immers dat referent niet aan het vergunningsvoorschrift heeft voldaan. Indien de bezwaargrond van eiser wel was betrokken, had de conclusie van UWV met betrekking tot dit vergunningsvoorschrift anders kunnen zijn. Het onderzoek van UWV, naar aanleiding van het bezwaar van eiser, is dan ook onvolledig geweest.
Desondanks heeft verweerder het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, alsnog gebaseerd op de inhoud van dit advies. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht zoals volgt uit artikel 3:9 van de Awb. Verweerder mocht bij het nemen van het bestreden besluit dan ook niet uitgaan van het advies van UWV van 12 augustus 2021. De beroepsgrond slaagt.
4.4.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit, nu dat onzorgvuldig tot stand is gekomen, voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
De afwijzingsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav
5.1.
Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat referent niet heeft aangetoond dat referent zich ten aanzien van werknemer [werknemer] houdt aan de arbeidswetgeving. Volgens eiser is het slechts relevant of referent zich ten aanzien van hem houdt aan de arbeidswetgeving. Eiser wijst in dat verband op de formulering van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav, waarin staat dat het moet gaan om “de te vervullen arbeidsplaats”.
Subsidiair betwist eiser dat referent zich ten aanzien van werknemer [werknemer] niet heeft gehouden aan arbeidswetgeving. Het is niet aangetoond dat referent werknemer [werknemer] niet juist heeft beloond. De bewijslast hiervoor ligt bij verweerder en niet bij eiser of referent, aldus eiser.
5.2.
De aanvraag om een GVVA is gedaan met een beroep op de specifieke regeling voor de tijdelijke tewerkstelling van koks in Aziatische horeca, welke regeling is neergelegd in paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels. Op grond van die regeling kan een positief advies worden gegeven zonder toetsing aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav, mits aan de voorwaarden van paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels en de overige voorwaarden van de Wav is voldaan.
5.3.
In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav staat dat verweerder een GVVA weigert indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is.
5.4.
Tussen partijen is in geschil of deze bepaling zó moet worden uitgelegd dat de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden van het gehele personeelsbestand van de referent niet beneden het niveau mogen liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is of dat het slechts gaat om de arbeidsplaats die de vreemdeling na verlening van de GVVA zal gaan vervullen bij de referent.
5.5.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. Uit de tekst van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav volgt dat moet worden beoordeeld of de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden van de arbeidsplaats die de vreemdeling zal gaan vervullen niet beneden het niveau mogen liggen dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is. Dat deze beoordeling dient plaats te vinden ten aanzien van het gehele personeelsbestand van de referent blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van deze bepaling. Er staat immers expliciet dat het gaat om “de te vervullen arbeidsplaats”. Het overige personeel van referent is al in dienst en vervult dus al een arbeidsplaats op het moment dat de aanvraag om een GVVA wordt gedaan.
5.6.
De memorie van toelichting op de Wet tewerkstelling vreemdelingen (de oorspronkelijke benaming van de Wav), waarbij de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Wabw) werd herzien, (Tweede Kamer 1993-1994, 23 574, nr. 3), duidt er ook op dat het in deze bepaling slechts gaat om de arbeidsplaats die de vreemdeling zal gaan vervullen. In deze toelichting staat dat centraal staat dat indien voor de vacature waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, prioriteitgenietend aanbod aanwezig is die de vacature kunnen vervullen, een vergunning in principe wordt geweigerd. [2] Ook staat in de toelichting dat bij het herzien van de Wabw is meegewogen dat er een betere fundering nodig was voor de weigeringsgronden, waarbij concreet de mogelijkheid wordt gegeven om bij een aanvraag na te gaan of het ontbreken van prioritair arbeidsaanbod niet aan de werkgever ligt. [3] Verder staat er in de toelichting:
“Als onvoldoende wervingsinspanningen worden ondernomen of onvoldoende acht wordt geslagen op binnen korte tijd beschikbaar komend aanbod, kan dat tot weigering van een tewerkstellingsvergunning leiden. Hetzelfde geldt wanneer de arbeidsomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsverhoudingen duidelijke gebreken vertonen.”
Uit de memorie van toelichting maakt de rechtbank op dat de bedoeling van het restrictieve toelatingsbeleid is dat een vergunning, in dit geval de GVVA, slechts wordt verleend aan een vreemdeling indien er geen prioriteitgenietend aanbod voor die specifieke functie is. Zou dat anders zijn, dan zou de vreemdeling immers een plek bezetten die een Nederlandse werknemer (of een werknemer uit de EU/EER of een vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning heeft met de aantekening ‘arbeid vrij toegestaan, geen TWV vereist’) kan vervullen. In dat geval zouden zij nadeel ondervinden van het verlenen van de vergunning aan de vreemdeling. Dat wil de wetgever voorkomen. De wetgever wil ook voorkomen dat de referent invloed heeft op de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod voor een functie, bijvoorbeeld door bewust de arbeidsomstandigheden, de arbeidsvoorwaarden of arbeidsverhoudingen zo in te richten dat de functie voor het eventuele prioriteitgenietende aanbod niet aantrekkelijk is. Dat is de achtergrond voor het invoeren van de weigeringsgrond zoals die thans in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav is opgenomen. Niet valt in te zien waarom in dat verband ook de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden van het overige personeelsbestand van de referent relevant zijn. Daarvan staat immers al vast dat er prioriteitgenietend aanbod is, omdat zij al in dienst zijn bij de referent.
De rechtbank ziet deze lezing ook bevestigd in de artikelsgewijze toelichting op deze specifieke weigeringsgrond. Daarin staat namelijk (voor zover hier van belang):
“Een soortgelijke potentiële weigeringsgrond kan zijn gelegen in de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden. Deze kunnen van een zodanige aard zijn dat prioriteit-genietend aanbodvoor een dergelijke vacatureniet of moeilijk beschikbaar komt. Indien dit het geval is zal de werkgever een tewerkstellingsvergunning kunnen worden geweigerd.
Hierbij zijn twee situaties denkbaar. In het ene geval betreft het een situatie die zich bij enkele individuele werkgevers binnen een bepaalde bedrijfstak voordoet. Ten opzichte van collega’s biedt de werkgevereen mindere arbeidsplaatsaan, hetgeen een reden zou kunnen zijn voor de afwezigheid van beschikbaar binnenlands arbeidsaanbod. In dit geval zal bij grote discrepanties vaak een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd. (…)” [4] (onderstrepingen rechtbank).
Ook hier wordt slechts gerefereerd aan één functie/arbeidsplaats en niet naar de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden van het gehele personeelsbestand van de referent.
5.7.
Verweerder heeft in het verweerschrift nog gewezen op een passage uit de toelichting op paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden opgemaakt dat bij de beoordeling of sprake is van de afwijzingsgrond uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav, moet worden gekeken naar de arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen van het gehele personeelsbestand bij de referent. De passage is immers zeer algemeen geformuleerd en zou ook kunnen wijzen op de lezing van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav zoals die door eiser naar voren is gebracht.
5.8.
Verweerder heeft verder geen concrete aanknopingspunten voor zijn lezing van de bepaling naar voren gebracht. De rechtbank komt dan ook, op grond van het voorgaande, tot het oordeel dat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav zó moet worden uitgelegd dat verweerder een GVVA weigert indien van de arbeidsplaats die de vreemdeling zal gaan vervullen bij toewijzing van de aanvraag de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk vereist is of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is. Dat heeft als gevolg dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiser om een GVVA moet worden afgewezen omdat de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of omstandigheden van werknemer [werknemer] beneden het niveau liggen dat wettelijk vereist is of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is. De afwijzingsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav is door verweerder dus ten onrechte aan eiser tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt.
Schending van het vergunningsvoorschrift
6.1.
Eiser voert aan dat referent wel degelijk aan het vergunningsvoorschrift heeft voldaan, door werknemer [werknemer] per 1 februari 2021 te promoveren naar de functie ‘Basiskok eenvoudige gerechten.’
6.2.
In de eerder verleende GVVA ten behoeve van eiser is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende voorschrift opgenomen:
“De werkgever verplicht zich gedurende de geldigheidsduur van de vergunning om tenminste:
-
met één niet-vergunningplichtige werknemer uit Nederland, EER of Zwitserland een dienstverband voor een parttime contract (minimaal 16 uur) voor de duur van tenminste één jaar aan te gaan voor een keukenfunctie op tenminste niveau 2; of
o
een niet-vergunningplichtige werknemer die al in dienst is op een keukenfunctie een nieuwe keukenfunctie op tenminste één niveau hoger aanbieden voor de duur van tenminste één jaar; of
o
een opleiding realiseren voor een niet-vergunningplichtige werknemer/stage aanbieden aan een leerling/training-on-the-job voor een niet-vergunningplichtige werknemer.”
6.3.
Tussen partijen is in geschil of referent gedurende de geldigheidsduur van deze eerder verleende GVVA, 15 mei 2020 tot 15 mei 2021, aan dit vergunningsvoorschrift heeft voldaan.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is geweest. Tussen partijen staat vast dat [werknemer] al vóór 1 februari 2021, de datum van de vermeende promotie van [werknemer] , bij referent in dienst was. Uit het vergunningsvoorschrift blijkt dat in dat geval de niet-vergunningplichtige werknemer reeds een keukenfunctie moet hebben bekleed alvorens hij of zij promoveert naar een keukenfunctie op niveau 2. Tussen partijen is niet in geschil dat [werknemer] , vóór zij de functie van ‘Basiskok eenvoudige gerechten’ ging bekleden, niet werkzaam was in een keukenfunctie, maar als ‘Algemeen medewerker’. Dat betekent dan ook dat niet is voldaan aan het vergunningsvoorschrift.
Over de stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat het feit dat [werknemer] per 1 februari 2021 is gaan werken in een keukenfunctie en niet meer als ‘Algemeen medewerker’, gelijkgesteld moet worden met een nieuw dienstverband overweegt de rechtbank dat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Er is in dat geval immers sprake van een wijziging van het reeds bestaande dienstverband.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Dat de referent niet heeft voldaan aan een voorschrift dat is verbonden aan de eerder verleende GVVA ten behoeve van eiser betekent dat verweerder, op grond van paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels in samenhang met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav, de bevoegdheid heeft de GVVA te weigeren.
Belangenafweging
8.1.
Vervolgens voert eiser aan dat verweerder een belangenafweging had moeten maken om te beoordelen of de schending van het vergunningsvoorschrift in redelijkheid ook daadwerkelijk aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser verwijst in dat verband naar een uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2726).
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals in rechtsoverweging 7 overwogen, heeft verweerder de bevoegdheid om de GVVA af te wijzen wanneer, zoals in het geval van eiser, een afwijzingsgrond uit artikel 9 van de Wav aan de orde is. Dat betekent dat verweerder dient te beslissen of in een specifiek geval gebruik moet worden gemaakt van deze bevoegdheid. Daarbij moet verweerder naar het oordeel van de rechtbank een afweging maken van alle belangen die in een zaak spelen en daarbij dus alle relevante feiten en omstandigheden betrekken. Dat wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd in de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2016. Daarin staat, kort samengevat, dat wanneer is voldaan aan een in artikel 9 van de Wav opgenomen afwijzingsgrond, zoals in het geval van eiser, dit nog niet betekent dat verweerder gehouden is de GVVA te weigeren. De Afdeling overweegt dat verweerder in dat geval een belangenafweging dient te verrichten waarbij moet worden bekeken of deze afwijzingsgrond in redelijkheid ook daadwerkelijk kan worden tegengeworpen.
Het standpunt van verweerder dat deze uitspraak in het geval van eiser niet van toepassing is, omdat in die uitspraak de afwijzingsgrond uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wav aan de orde was, volgt de rechtbank niet. Deze afwijzingsgrond is, net als de afwijzingsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav een facultatieve afwijzingsgrond, waarbij geldt dat verweerder de bevoegdheid heeft om in dat geval de GVVA te weigeren. Bovendien heeft de Afdeling overwogen dat
“artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 aldus moet worden verstaan dat de enkele omstandigheid dat is voldaan aaneenin artikel 9 van de Wav opgenomen afwijzingsgrond nog niet betekent dat de staatssecretaris gehouden is de in eerstgenoemde bepaling bedoelde verblijfsvergunning (rechtbank: GVVA) te weigeren.”De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat de overweging van de Afdeling niet enkel ziet op de afwijzingsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wav, maar op alle afwijzingsgronden die zijn opgenomen in artikel 9 van de Wav.
Ter zitting heeft Van den Boogaard betoogd dat het feit dat het gaat om het naleven van voorschriften in het kader van een begunstigende regeling uit paragraaf 19a van de Uitvoeringregels, maakt dat de afwijzingsgronden uit artikel 9 van de Wav imperatief worden toegepast. Dit standpunt kan de rechtbank echter niet volgen. Paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels biedt voor dit standpunt namelijk geen enkel aanknopingspunt. In paragraaf 19a van de Uitvoeringsregels staat juist expliciet opgenomen dat in het geval de werkgever niet voldoet aan vergunningsvoorschriften de GVVA
kanworden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wav. Ook de Wav en de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (Rewav) bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten die het standpunt van verweerder kunnen onderschrijven. Dat de huidige werkwijze van UWV anders is, is geen reden om aan te nemen dat een belangenafweging niet aan de orde zou zijn.
De beroepsgrond slaagt.
8.3.
Nu verweerder de afwijzingsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wav ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen, betekent het voorgaande dat verweerder wel degelijk een belangenafweging had moeten maken. Door dit niet te doen, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is ook om deze reden gegrond.
Bijzondere omstandigheden
9.1.
Eiser voert tot slot aan dat er in zijn geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder de gevraagde GVVA had moeten verlenen. Eiser wijst op het uitbreken van de coronapandemie en het feit dat hem langdurig werd geweigerd de mvv af te halen in verband met een signalering. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet leiden tot verlening van de GVVA, aldus eiser.
9.2.
De rechtbank overweegt dat in het bestreden besluit staat dat er voor verweerder in het geval van eiser geen aanleiding is wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag toch in te willigen. Ook staat in het bestreden besluit dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd en dat dergelijke omstandigheden verweerder niet bekend zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee miskent dat eiser wel degelijk omstandigheden naar voren heeft gebracht die volgens hem aanleiding zijn om de GVVA alsnog te verlenen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gemotiveerd dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet bijzonder genoeg zijn om hem alsnog een GVVA te verlenen. De coronapandemie is volgens verweerder een tijdelijke beperking waarmee iedereen te maken heeft. Het feit dat eiser lang moest wachten op afgifte van de mvv en dat daardoor slechts een korte tijd van de GVVA gebruik kon worden gemaakt, is volgens verweerder geen bijzondere omstandigheid omdat dit voor rekening van eiser dient te komen. Hoewel de toelichting van verweerder op zichzelf te volgen is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze omstandigheden had moeten betrekken in het kader van de belangenafweging die verweerder had moeten maken, zoals in rechtsoverweging 8.3 overwogen. Nu dat niet is gebeurd, is het bestreden besluit ook om die reden niet zorgvuldig tot stand gekomen. Dat betekent dat ook deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte de aanvraag om een GVVA ten behoeve van eiser heeft afgewezen. De rechtbank vernietigt dan ook het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen is overwogen, geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw een beslissing moeten nemen op het bezwaar van eiser.
11. Omdat het beroep gegrond is verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Scherff, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2659).
2.
3.
4.