ECLI:NL:RBDHA:2021:13228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
C/09/618805 / FA RK 21-6694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering; verzoek tot teruggeleiding van kinderen vanuit Kenia naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2021 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen van de moeder naar de vader, in het kader van internationale kinderontvoering. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.J. Kim-Meijer, verzocht de rechtbank om de kinderen, die in Kenia verblijven, terug te leiden naar Nederland. De moeder, die in Kenia verblijft, is niet verschenen op de zittingen, ondanks meerdere oproepen van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun vasthouding in Kenia hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend door beide ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vasthouding van de kinderen in Kenia ongeoorloofd is, omdat de moeder geen toestemming had van de vader om de kinderen daar te houden na 15 oktober 2021. De rechtbank heeft de teruggeleiding van de kinderen gelast naar Nederland, met een uiterste datum van 16 december 2021. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de teruggeleiding naar een specifiek adres in Nederland te gelasten afgewezen, omdat dit niet in lijn is met de aard van het verdrag inzake internationale kinderontvoering. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de moeder is opgedragen de benodigde reisdocumenten aan de vader te overhandigen indien zij nalaat de kinderen terug te brengen.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-6694
Zaaknummer: C/09/618805
Datum beschikking: 29 november 2021

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 5 oktober 2021 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
ingeschreven te [woonplaats] , feitelijk verblijvende te Kenia.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het bericht van 25 oktober 2021, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het bericht van 26 oktober 2021 van de zijde van de vader;
  • het bericht van 8 november 2021, met bijlagen, van de zijde van de vader.
De rechtbank heeft verschillende pogingen gedaan om de moeder op te roepen voor de (regie)zittingen. De rechtbank heeft de moeder voor de regiezitting van 25 oktober 2021 op twee door de vader in het verzoekschrift genoemde e-mailadressen opgeroepen. Voor de inhoudelijke behandeling van 15 november 2021 heeft de rechtbank de moeder opnieuw op de twee genoemde e-mailadressen, maar ook een e-mailadres van de organisatie van haar advocaat in Kenia en haar adres zoals geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) opgeroepen. De moeder is ondanks deze pogingen helaas niet in de procedure verschenen.
Bij de regiezitting van 25 oktober 2021 zijn digitaal verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en [medewerker RvdK 1] en [medewerker RvdK 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Het betrof hier een zitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H.M. Boone. De behandeling ter zitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting gesproken over een crossborder mediation traject, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Nu de moeder niet ter videozitting was verschenen, kon de rechtbank partijen niet naar crossborder mediation verwijzen.
Op 15 november 2021 is de behandeling ter videozitting van de enkelvoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn digitaal verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en [medewerker RvdK 1] namens de Raad.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2013.
  • Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • De vader heeft de moeder toestemming verleend om met de kinderen voor de periode van 22 april 2021 tot 15 oktober 2021 in [plaats] , Kenia, te verblijven.
  • Op 22 april 2021 heeft de moeder met de kinderen de woning van partijen te [woonplaats] verlaten en is met de kinderen naar Kenia vertrokken.
  • De moeder is niet met de kinderen naar [woonplaats] teruggekeerd. Zij verblijft tot op heden met de kinderen in Kenia.
  • De moeder is op 1 september 2021 in Kenia een procedure gestart, waarin zij onder meer verzoekt haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.
  • De vader en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Kenyaanse nationaliteit.
  • De vader heeft zich op 16 september 2021 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

Verzoek

De vader heeft verzocht:
  • primair:te bevelen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onmiddellijk, althans op 1 november 2021, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, door de moeder worden teruggeleid naar het adres ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] ;
  • subsidiair(voor het geval de moeder nalaat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] terug te (laten) brengen naar ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] ): te bevelen dat de moeder de paspoorten van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de benodigde geldige reisdocumenten voor de kinderen aan de vader danwel een door hem aan te wijzen derde zal geven, onmiddellijk, doch uiterlijk 1 november 2021, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, opdat de vader danwel een nader door hem aan te wijzen derde de kinderen mee terug kan nemen naar ( [postcode] ) [woonplaats] aan de [adres] ;
  • de moeder te veroordelen tot betaling van een nog nader te specificeren bedrag aan de vader terzake van de gemaakte kosten die hij in verband met de ontvoering en de teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Rechtsmacht
De vader heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van deze zaak kennis te nemen onweersproken gebaseerd artikel 3, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ook ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat de kinderen zijn achtergehouden in een ander land. Dit land – Kenia – is geen partij bij het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke niet door het verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 Rv.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van de vader (verzoeker) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085) en de beschikkingen van het hof Den Haag van 28 augustus 2019 (ECLI:GHDHA:2019:2286) en 19 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Relatieve bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Inhoudelijke beoordeling
Hoewel Kenia geen partij is bij het Verdrag, past de rechtbank op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet het Verdrag analoog toe.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Onweersproken is dat de kinderen onmiddellijk voor hun vasthouding in Kenia hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Tevens is onweersproken dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu daarnaast onweersproken is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding van de kinderen in Kenia na 15 oktober 2021 en de vasthouding in Kenia is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Nederlands recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de kinderen in Kenia aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de kinderen in Kenia en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Kenia zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Teruggeleiding naar specifiek adres
De vader verzoekt de rechtbank de teruggeleiding van de kinderen te gelasten naar het adres [adres] te [woonplaats] .
De rechtbank is van oordeel dat het niet in lijn is met de aard en strekking van het verdrag om teruggeleiding te gelasten naar een specifiek adres. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de vader om de teruggeleiding van de kinderen te gelasten naar een specifiek adres en zal de teruggeleiding gelasten naar Nederland.
Tenuitvoerlegging
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Kenia kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 16 december 2021, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Kosten
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten.
De rechtbank ziet in casu onvoldoende aanleiding om, zoals door de vader is verzocht, de moeder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal de proceskosten dan ook compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2019 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
naar Nederland uiterlijk op 16 december 2021, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Nederland, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 16 december 2021, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.F. Bouwman, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2021.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.