ECLI:NL:RBDHA:2021:13070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
C/09/618992 / FA RK 21-6792
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen vanuit Ghana naar Nederland

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak over internationale kinderontvoering. De vader, wonende in Nederland, verzocht om de onmiddellijke teruggeleiding van zijn twee minderjarige kinderen, die zonder zijn toestemming door de moeder naar Ghana waren gebracht. De moeder was niet verschenen op de zittingen, ondanks herhaalde oproepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader rechtsmacht heeft op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat hij in Nederland woont. De rechtbank heeft de zaak als een 'uitgaande zaak' gekwalificeerd, aangezien de kinderen vanuit Nederland naar Ghana zijn overgebracht, een land dat geen partij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. De rechtbank heeft het verdrag analoog toegepast en geoordeeld dat de overbrenging van de kinderen ongeoorloofd was, omdat deze in strijd was met het gezagsrecht van de vader. Aangezien er minder dan een jaar was verstreken sinds de overbrenging, heeft de rechtbank de onmiddellijke terugkeer van de kinderen gelast, zonder dat er weigeringsgronden aanwezig waren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de terugkeer van de kinderen zo snel mogelijk moet plaatsvinden. De moeder is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vader, die in verband met de teruggeleiding zijn gemaakt. De beschikking is gegeven door rechter J.C. Sluymer, tevens kinderrechter, en griffier P. Lahman, en is uitgesproken tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-6792
Zaaknummer: C/09/618992
Datum beschikking: 26 november 2021

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 8 oktober 2021 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
in de Basisregistratie Personen ingeschreven te [woonplaats] , feitelijk verblijvend op een onbekend adres in Ghana.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het e-mailbericht van 24 november 2021 van de advocaat van de vader.
Op 1 november 2021 is de zaak ter videozitting (Skype) van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is – hoewel behoorlijk opgeroepen, tevens per e-mail en door middel van een advertentie in de Staatscourant van [datum 1] 2021 nr. [nummer 1] – niet ter zitting verschenen.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.T.W. van Ravenstein. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is de mogelijkheid van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, niet besproken nu de moeder niet is verschenen.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, nu de moeder niet in de procedure is verschenen en het contact met de minderjarigen niet zonder tussenkomst van de moeder tot stand kan worden gebracht.
Op 22 november 2021 is de behandeling ter videozitting (Skype) van de enkelvoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is – hoewel behoorlijk opgeroepen, tevens per e-mail en door middel van een advertentie in de Staatscourant van [datum 2] 2021 nr. [nummer 2] – niet ter zitting verschenen.

Verzoek en verweer

De vader heeft de rechtbank verzocht:
a. de onmiddellijke teruggeleiding naar de vader te bevelen van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
waarbij de vader de minderjarigen zal ophalen om hen naar Nederland te brengen;
de moeder te veroordelen om de minderjarigen daartoe aan de vader af te geven, samen met de originele paspoorten van de minderjarigen;
de moeder te veroordelen om aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,-- per dag dat de moeder hieraan vanaf de dag na betekening van de beschikking niet voldoet, tot een maximum van € 100.000,--;
de moeder te veroordelen in de kosten van teruggeleiding ad € 5.340,--;
de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding;
dan wel een beslissing te geven als de rechtbank juist acht.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2012 in [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] uit.
- Op 9 augustus 2021 is de moeder, zonder toestemming van de vader, met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] vertrokken naar Ghana.
- De vader, de moeder en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980.
Omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Ghana – is geen partij bij het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke niet door het Verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van de vader (verzoeker) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085) en de beschikkingen van het hof Den Haag van 28 augustus 2019 (ECLI:GHDHA:2019:2286) en 19 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Relatieve bevoegdheid
Hoewel Ghana geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank past op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet het Verdrag analoog toe.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Onweersproken is dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Ghana hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Tevens is onweersproken dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Nu daarnaast onweersproken is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Ghana en dat de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Ghana is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Nederlands recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Ghana aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Ghana en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in Ghana zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te volgen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen als na te melden.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is dat zij zo snel mogelijk terugkeren naar Nederland, nu de situatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ongewis is. De rechtbank zal de beschikking daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Dwangsom
De rechtbank heeft na de videozitting van 22 november 2021 van de advocaat van de vader het bericht ontvangen dat het verzoek om de moeder te veroordelen om aan de vader een dwangsom te betalen is ingetrokken, zodat hierover niet meer hoeft te worden beslist.
(Proces)kosten
De vader heeft de (proces)kosten als volgt gespecificeerd:
˗ griffierecht € 309,--
˗ advocaatkosten € 4.432,--.
De vader heeft de overige kosten niet gespecificeerd.
Ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de moeder worden veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de aard en de ernst van de onderhavige zaak, de moeder die verantwoordelijk is voor de ontvoering van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en die ieder contact tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] afhoudt, in dit geval veroordeeld dient te worden in de tot op heden door de vader in verband met de onderhavige teruggeleidingsprocedure gemaakte kosten voor zover door de vader gespecificeerd. Het meer of anders verzochte met betrekking tot de proceskosten zal als onvoldoende gespecificeerd worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vader veroordelen tot betaling aan de moeder van een bedrag van € 4.741,--.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen:
˗ [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] ;
˗ [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
naar Nederland waarbij de vader [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zal ophalen om hen naar Nederland te brengen en beveelt de moeder [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met de benodigde geldige reisdocumenten daartoe onmiddellijk aan de vader af te geven;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem in verband met de onderhavige teruggeleidingsprocedure gemaakte kosten van in totaal € 4.741,-- (zegge: vierduizend zevenhonderd eenenveertig euro);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2021.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.