ECLI:NL:RBDHA:2021:13024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
NL 21.15837 en NL 21. 15838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in verband met interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, maar deze aanvraag is door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op 26 oktober 2021 de zaak behandeld. De eiser heeft aangevoerd dat hij niet kan worden opgevangen in Cyprus en dat zijn asielaanvraag daar niet inhoudelijk zal worden behandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van de eiser in Cyprus nog in behandeling is en dat de informatie in de Eurodac-registratie als juist kan worden aangenomen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij in Cyprus in een onmenselijke situatie terecht zal komen en dat hij zich bij eventuele problemen kan beklagen bij de Cypriotische autoriteiten. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier, en is openbaar gemaakt op 26 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15837 en NL21.15838
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd aan de voorzieningenrechter.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het beroep en het verzoek op de zitting van 26 oktober 2021 behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Cyprus een verzoek om terugname gedaan, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 28 juni 2021 in Cyprus asiel heeft aangevraagd. Cyprus heeft hierop niet tijdig gereageerd, wat op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening gelijk staat met aanvaarding van het verzoek.
Beroepsgronden eiser
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder ten aanzien van Cyprus niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van
31 maart 2021. [2] Hieruit blijkt dat hij óf in Pournara zal worden opgevangen, waar (volgens die uitspraak) geen adequate opvang wordt verleend, óf hij moet met een bijdrage van €100 per maand eigen woonruimte zien te vinden wat (volgens die uitspraak) niet zal lukken. Verder doet hij een beroep op twee artikelen van Human Rights Watch van
29 september 2020 [3] en van 6 juli 2021, [4] waaruit volgt dat Cyprus zich schuldig maakt aan push-backs, geen onderzoek verricht naar asielmotieven en dus het beginsel van non-refoulement niet naleeft.
Oordeel van de rechtbank
3. Eiser heeft verklaard dat hij een (vorm van) verblijfsrecht in Cyprus heeft gekregen, maar uit de Eurodac-registratie valt dit echter niet op te maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder, gezien het systeem van controle en registratie in Eurodac, ervan uit mag gaan dat de in Eurodac opgenomen informatie juist is. Eiser heeft ook geen tegenbewijs overgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de Eurodac-registratie en stelt vast dat dat de asielaanvraag van eiser in Cyprus nog in behandeling is.
4.1
Voorop staat dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Cyprus zich houdt aan haar internationale verplichtingen wat betreft de opvangvoorzieningen en de asielprocedure, tenzij concrete aanknopingspunten zijn waaruit opgemaakt kan worden dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het is aan eiser om dit aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
4.2
Allereerst slaagt het beroep op de eerder genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem niet. Eiser betoogt dat hieruit blijkt dat hij bij terugkeer naar Cyprus misschien in een tentenkamp terecht komt waar de omstandigheden in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie (EU). Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij terecht zal komen in de opvanglocatie te Pournara, zoals de vreemdeling in de uitspraak van zittingsplaats Haarlem. Verder heeft eiser, anders dan in de zaak van zittingsplaats Haarlem, niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn geval met de financiële bijdrage waarop asielzoekers aanspraak kunnen maken bij een gebrek aan opvang, geen eigen onderdak kan regelen. [5] Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij een gebrek aan opvang of particuliere huisvesting zich niet kan beklagen bij de Cypriotische autoriteiten.
4.3
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de artikelen van Human Rights Watch een zeer zorgelijk beeld naar voren komt voor wat betreft vluchtelingen die Cyprus per boot proberen te bereiken. Daaruit kan echter niet zonder meer worden geconcludeerd dat Cyprus geen onderzoek doet naar asielmotieven. De specifieke passage waarop eiser wijst gaat bovendien over het niet langer kunnen ontvangen en opvangen van economische migranten vanwege capaciteitsproblemen. Hierin leest de rechtbank, anders dan eiser, niet dat in Cyprus geen onderzoek naar asielmotieven plaatsvindt, noch dat eiser dat zal overkomen.
4.4
Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te beklagen bij de Cypriotische autoriteiten. Hij heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, geregistreerd onder zaaknummer NL21.15837, ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer NL21.15838, af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Beschikbaar via
4.Beschikbaar via
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2021, overweging 5 (ECLI:NL:RVS:2021:244).