ECLI:NL:RBDHA:2021:3434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
NL21.2036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en opvangomstandigheden op Cyprus in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met de argumentatie dat Cyprus verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder, op 4 november 2020, dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 9 februari 2021 herhaalde verweerder zijn standpunt dat Cyprus verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de eiser voldoende heeft aangetoond dat hij op Cyprus geen toegang zal hebben tot adequate opvang. De rechtbank verwijst naar de slechte omstandigheden in het noodopvangcentrum in Pournara, dat inmiddels als een gesloten kamp functioneert, en waar grote rellen hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eiser niet in een vernederende of onmenselijke situatie terecht zal komen na overdracht aan Cyprus, zoals vereist door artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van de eiser gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 4 november 2020 gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het besluit van 28 september 2020 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. [1]
Bij besluit van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd weer niet in behandeling genomen op de grond dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021, samen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.2037). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit.
2. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 november 2020 geoordeeld dat verweerder zich ten aanzien van het recht op opvang en op toegang tot een effectief rechtsmiddel onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser na overdracht aan Cyprus niet in een vernederende of onmenselijke situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [2] , artikel 4 van het Handvest [3] of artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening [4] terecht zal komen. Verweerder heeft volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat hij voor Cyprus nog altijd kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit weer gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en heeft gemotiveerd waarom hij van mening is dat ten aanzien van Cyprus nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Verweerder heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 februari 2021. [5]
4. Eiser heeft in zijn beroepsgronden – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder voor Cyprus niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft gemotiveerd waarom hij geen opvang zal krijgen op Cyprus en daartegen ook geen effectief rechtsmiddel aan kan wenden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar het AIDA Country Report: Cyprus, update 2019, van april 2020 (het AIDA-rapport), en heeft diverse stukken overgelegd: een artikel van de Cyprus Refugee Council van 18 augustus 2020, een artikel van Human Rights Watch van 29 september 2020, een bericht van Cyprusmail van 12 januari 2021 en een artikel van ECRE van 29 januari 2021.
5.1
De rechtbank overweegt dat uit de beschikbare informatie en de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021 naar voren komt dat er op Cyprus drie opties zijn voor opvang:
1. het opvangcentrum Kofinou;
2. het noodopvangcentrum in Pournara;
3. de mogelijkheid om met een financiële bijdrage van de overheid zelf onderdak te regelen.
5.2
Niet in geschil is dat eiser niet behoort tot de doelgroep die wordt opgevangen in het opvangcentrum Kofinou. Daar zal hij dus geen opvang krijgen.
5.3
Anders dan in de zaak die onderwerp is van de uitspraak van Afdeling van 9 februari 2021, is de rechtbank van oordeel dat eiser in deze zaak heeft onderbouwd dat hij ook in het noodopvangcentrum Pournara geen adequate opvang zal krijgen. Uit de overgelegde artikelen van ECRE en Cyprusmail komt een beeld naar voren van een gesloten kamp, waar de opvangomstandigheden zeer slecht zijn en waar grote rellen zijn uitgebroken. Gerapporteerd wordt over een gebrek aan voedsel en sanitaire voorzieningen. Verweerder is er ter zitting niet in geslaagd om nader te motiveren waarom de opvang in Pournara nog steeds aan daaraan te stellen eisen voldoet. Daar komt bij dat in de door eiser overgelegde informatie is beschreven dat asielzoekers onder het valse voorwendsel van een coronatest uit dit kamp zijn gehaald en vervolgens gedwongen zijn uitgezet. Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser opvang zal krijgen in Pournara en dat hij daar niet in een vernederende of onmenselijke situatie terecht zal komen.
5.4
Ook wat betreft de mogelijkheid om met een financiële bijdrage van de overheid zelf onderdak te regelen, heeft eiser naar het oordeel de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij daarmee zelf geen geschikte opvang kan regelen. Zo heeft eiser aangevoerd dat hij na overdracht aan Cyprus een aanvraag zal moeten doen voor een bijdrage in de huur van honderd euro per maand waarop pas na twee tot drie maanden zal worden beslist, als het hem al lukt de benodigde documentatie te verkrijgen. Pas daarna kan hij op zoek gaan naar een kamer. De honderd euro zal daarvoor echter bij lange na niet genoeg zijn. Het gevolg daarvan is dat hij de beslissing op zijn asielaanvraag op straat zal moeten afwachten. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op verschillende passages in het AIDA-rapport. Noch over de tijd die nodig is om de bijdrage in de huur te regelen noch over de te lage bijdrage in de huur heeft de Afdeling een oordeel gegeven in de uitspraak van 9 februari 2021. Dit betekent dat verweerder voor de onderbouwing van het bestreden besluit niet kan verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook overigens onvoldoende is ingegaan op wat eiser over dit punt heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt.
5.5
Over de toegang tot een effectief rechtsmiddel om te klagen over een gebrek aan opvang overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor al vermeld, in de door eiser overgelegde informatie is omschreven dat asielzoekers onder het valse voorwendsel van een coronatest uit het noodopvangkamp zijn gehaald en vervolgens gedwongen zijn uitgezet. Hieruit blijkt dat de mogelijkheid om te klagen of een rechtsmiddel in te stellen kennelijk niet altijd wordt geboden en geëerbiedigd. Deze informatie is in de uitspraak van de Afdeling niet aan de orde gekomen en verweerder heeft deze ook niet deugdelijk gemotiveerd weersproken. Deze beroepsgrond slaagt eveneens.
6. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL20.17600.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.