In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2021 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd. Eiser had zijn auto geparkeerd in een gebied waar parkeerbelasting verschuldigd was, maar stelde dat hij slechts kortdurend had geparkeerd om zijn passagier op te halen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van eiser, namelijk het verlaten van de auto om aan te bellen bij zijn passagier, niet onder het onmiddellijk in- of uitstappen van personen vallen. Dit betekent dat er geen sprake was van een uitzondering op de parkeerregels.
De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor het onmiddellijk in- of uitstappen bij eiser lag, en dat hij hierin niet was geslaagd. Eiser had verklaard dat hij zijn passagier had opgehaald, maar de rechtbank vond dat hij ook vanuit de auto had kunnen communiceren met zijn passagier. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van kortdurend parkeren en dat de naheffingsaanslag van € 66,45 terecht was opgelegd, bestaande uit belasting en kosten voor de naheffing.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.