ECLI:NL:RBAMS:2022:1253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/2539
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Wassenaar, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Het geschil betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan [eiser] was opgelegd op 18 maart 2021, omdat hij op 14 maart 2021 om 17.09 uur zijn auto had geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van [eiser] ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 20 april 2021, waarna [eiser] beroep instelde.

Tijdens de zitting op 7 februari 2022, waar [eiser] via videoverbinding aanwezig was, werd de zaak behandeld. De rechtbank moest beoordelen of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De heffingsambtenaar had bewijs geleverd in de vorm van een scandossier, waaruit bleek dat de auto van [eiser] op het genoemde tijdstip geparkeerd stond op de locatie in Amsterdam. [Eiser] voerde aan dat hij slechts kort had gestaan om zijn vrouw op te halen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet onder de uitzondering van onmiddellijk in- en uitstappen viel.

De rechtbank concludeerde dat, ongeacht de korte tijd dat [eiser] had geparkeerd, de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de vraag of het redelijk is om parkeerbelasting te heffen in dergelijke situaties niet aan haar ter beoordeling stond. De rechtbank verklaarde het beroep van [eiser] ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Wassenaar, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiser] en de heffingsambtenaar genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 18 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan [eiser] .
Met de uitspraak op bezwaar van 20 april 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022. [eiser] was aanwezig via een videoverbinding. De gemachtigde van de heffingsambtenaar was in persoon aanwezig.

Overwegingen

1. De auto van [eiser] met kenteken [nummer] stond op 14 maart 2021 om 17.09 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres] te Amsterdam. Naar aanleiding van een controle werd een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat er geen parkeerbelasting was betaald.
2. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. De bewijslast daarvoor rust in eerste instantie op de heffingsambtenaar.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de auto op 14 maart 2021 om 17.09 uur geparkeerd stond ter hoogte van de [adres] . De heffingsambtenaar heeft namelijk een zogeheten scandossier aangeleverd met daarin foto’s van de scan van het nummerbord en de gps-coördinaten van de plaats waarop het nummerbord gescand is. Hieruit blijkt dat het kenteken van [eiser] om 17.09 uur is gescand op de locatie met gps-code [code] , welke locatie overeenstemt met de [adres] . Op de foto’s van de auto zijn verder geen personen in of bij de auto en ook geen brandende gevarenlichten te zien. In beginsel is in deze situatie daarom sprake van parkeren, waardoor er parkeerbelasting verschuldigd was. Dit is alleen anders als één van de uitzonderingen zich voordoet, zoals het onmiddellijk laten in- en uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken.
4. Volgens [eiser] is sprake van een uitzondering, omdat hij slechts kort stilstond om zijn vrouw op te halen bij het huis van zijn zoon. [eiser] zette zijn auto stil in de [adres] , waar hij is uitgestapt om aan te bellen. Daarna is [eiser] weer ingestapt, en is hij doorgereden naar de [straat] , waar hij zijn vrouw heeft laten instappen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van onmiddellijk in- of uitstappen. Daaronder worden namelijk alleen handelingen verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. Als er daarnaast activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is van onmiddellijk in- of uitstappen geen sprake meer. [1] Anders dan [eiser] meent, valt het uitstappen om aan te bellen niet onder het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. [2]
6. Dat [eiser] naar eigen zeggen slechts een minuut stilstond om aan te bellen bij het huis van zijn zoon, maakt dit niet anders. Ook kort parkeren valt namelijk onder parkeren, en dat betekent dat [eiser] parkeerbelasting verschuldigd was. Op de zitting heeft [eiser] daarop gezegd dat hij het onredelijk vindt dat een naheffingsaanslag wordt opgelegd als er maar één minuut geparkeerd wordt. De rechtbank begrijpt wel dat [eiser] dit vindt, maar dit kan niet leiden tot een ander oordeel. De vraag of het
redelijkis dat parkeerbelasting wordt (na)geheven in een situatie als deze, staat namelijk niet aan de rechtbank ter beoordeling. [3]
7. [eiser] voert verder aan dat het tijdstip van 17.09 uur niet kan kloppen. [eiser] houdt, naar eigen zeggen, een journaal bij waarin hij elke dag opschrijft wat hij op welk tijdstip gedaan heeft. Daaruit zou blijken dat hij rond 17.00 uur bij zijn dochter in Amsterdam-Noord was, en pas rond 19.00 uur in de buurt van de [adres] . Dit doet de rechtbank echter niet twijfelen aan het tijdstip van 17.09 uur dat uit het scandossier blijkt, nu [eiser] zijn stelling enkel onderbouwt met informatie uit het journaal dat hij zelf geschreven heeft en niet met objectief controleerbare informatie. Bovendien past het daglicht op de foto’s (vrijwel precies een jaar voor het doen van deze uitspraak) niet bij het tijdstip 19.00 uur.
8. Tot slot heeft [eiser] de stelling van de heffingsambtenaar bestreden dat hij voor de auto van 17.38 tot 19.38 uur parkeerbelasting heeft betaald. Dit zou [eiser] ’s zoon hebben gedaan met de applicatie “Parkmobile”. De zoon ging er kennelijk van uit dat zijn moeder de auto bij zich had, en dat zij de auto in de buurt had geparkeerd. De rechtbank overweegt dat in deze zaak niet van belang is dat vast komt te staan wie de parkeerbelasting van 17.38 tot 19.38 uur voor de auto betaald heeft en waarom, omdat dat verder niet uitmaakt voor de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten aanzien van het tijdstip 17.09 uur terecht is opgelegd.
9. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
10. Voor de vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019.10729.
2.Een vergelijkbare situatie deed zich voor een zaak bij de rechtbank Den Haag,
3.Zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 31 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2491.