In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Wassenaar, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Het geschil betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan [eiser] was opgelegd op 18 maart 2021, omdat hij op 14 maart 2021 om 17.09 uur zijn auto had geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van [eiser] ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 20 april 2021, waarna [eiser] beroep instelde.
Tijdens de zitting op 7 februari 2022, waar [eiser] via videoverbinding aanwezig was, werd de zaak behandeld. De rechtbank moest beoordelen of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De heffingsambtenaar had bewijs geleverd in de vorm van een scandossier, waaruit bleek dat de auto van [eiser] op het genoemde tijdstip geparkeerd stond op de locatie in Amsterdam. [Eiser] voerde aan dat hij slechts kort had gestaan om zijn vrouw op te halen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet onder de uitzondering van onmiddellijk in- en uitstappen viel.
De rechtbank concludeerde dat, ongeacht de korte tijd dat [eiser] had geparkeerd, de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de vraag of het redelijk is om parkeerbelasting te heffen in dergelijke situaties niet aan haar ter beoordeling stond. De rechtbank verklaarde het beroep van [eiser] ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.