ECLI:NL:RBDHA:2021:12613
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van arbeidsgeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW) uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.G.A.M. van den Heuvel, had in 2016 een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uwv per 21 oktober 2019 beëindigd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en medische rapporten van verzekeringsartsen. De eiser had na het overlijden van zijn vader verergerde klachten en was opnieuw ziekgemeld, maar het Uwv concludeerde dat hij geschikt was voor bepaalde functies, ondanks zijn klachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b zorgvuldig te werk is gegaan en alle relevante medische gegevens heeft meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de extra beperkingen die hij aanvoerde, niet voldoende waren om zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de diagnose van een persisterende depressieve stoornis, niet overtuigend geacht en concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b juist was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.