Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker, V-nummer: [V-nummer verzoeker], en
[kind 1]en
[kind 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van asielprocedures. Verzoekers, een gezin met een V-nummer, hadden eerder asielaanvragen ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 juni 2021 als ongegrond zijn afgewezen. De verzoekers waren uitgenodigd voor een presentatie op de Iraanse ambassade te Den Haag, terwijl hun beroepen tegen de afwijzing van hun asielaanvragen nog aanhangig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de verzoekers niet geconfronteerd wilden worden met de Iraanse autoriteiten voordat de rechtbank had beslist over hun beroepen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van de verzoekers om niet gepresenteerd te worden bij de ambassade zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om voorbereidingen te treffen voor een mogelijke uitzetting. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat de staatssecretaris wordt verboden om verzoekers te presenteren bij de Iraanse ambassade tot vier weken na de beslissing op de beroepen met de zaaknummers NL21.9096 en NL21.9097. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 748. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en is op 9 november 2021 telefonisch bekendgemaakt aan de gemachtigden van beide partijen.