Overwegingen
1. Eiser stelt [eiser] , geboren op [geboortedag] 1993 en van Nigeriaanse nationaliteit, te zijn. Hij heeft hier te lande op 10 oktober 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek gedaan naar de vraag wie verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 24 april 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij op 13 september 2013 Nigeria voor het laatst heeft verlaten. Per boot is hij naar Sicilië (Italië) gegaan. Hij heeft in Italië geen vingerafdrukken afgestaan en geen asielaanvraag ingediend. Eiser heeft bijna een jaar in Italië verbleven en in die tijd ook opvang gehad totdat hij naar Duitsland vertrok. Hij is op
6 augustus 2015 in Duitsland aangekomen. Op 24 april 2016 heeft hij in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend. Hij heeft ongeveer vier jaar in Duitsland verbleven en gewerkt. In Duitsland wonen ook zijn Nigeriaanse vrouw en twee kinderen. Zijn echtgenote zit nog in de Duitse asielprocedure. Eiser heeft op een gegeven moment een papier gekregen dat hij het kamp moest verlaten. De Duitse autoriteiten hadden hem gezegd dat ze hem gingen terugsturen naar Afrika. Het huis dat hem was toegewezen heeft hij op een gegeven moment moeten verlaten omdat hij niet werkte, terwijl de rekeningen betaald moesten worden. Eiser kon zich de woning niet meer veroorloven. Eiser kreeg een datum waarop hij de woning diende te verlaten. Hij heeft dat voor die datum gedaan. Op
10 oktober 2020 is hij met de trein vanuit Duitsland naar Nederland gereisd.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 23 november 2020 Duitsland gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben op 26 november 2020 ermee ingestemd om eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening terug te nemen.
4. Gelet op het vorenstaande is Duitsland in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag oftewel zijn verzoek om internationale bescherming. Dit komt slechts anders te liggen als verweerder ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dit verzoek zelf dient te behandelen als het niet mogelijk is een asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Verder kan elke lidstaat ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een bij hem gedaan verzoek om internationale bescherming behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
6. Eiser wil niet terug naar Duitsland. De Duitse autoriteiten hebben hem verteld dat ze hem terugsturen naar zijn land van herkomst. Eiser heeft hier ook een brief van. Volgens de Duitse autoriteiten is zijn asielprocedure daar afgerond. Vervolgens heeft eiser verlenging aangevraagd voor zijn werkvergunning, maar is dit document ingenomen. Eiser weet niet hoe hij met zijn gezin een nieuw leven moet opbouwen als ze hem en zijn gezin terugsturen naar Afrika. Hij heeft ongeveer vier of vijf jaar lang in Duitsland gewoond, zonder dat hij een officiële verblijfstatus heeft gekregen. Het idee van Duitsland om hem terug te sturen naar Afrika, vindt eiser niet eerlijk. De stress in Duitsland werd hem te veel. Daarom is hij uit Duitsland vertrokken.
7. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat er belemmeringen bestaan om hem over te dragen aan Duitsland, welke maken dat Nederland zijn asielaanvraag aan zich zou behoren te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser meent dat in het geval van Duitsland niet automatisch kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zijn asielaanvraag is in Duitsland afgewezen en hij is daar uitgeprocedeerd. Hij zal door de Duitse autoriteiten worden uitgezet naar Afrika. In de visie van eiser had verweerder hierin aanleiding moeten zien om hem niet over te dragen aan Duitsland. Eiser meent dat er een reëel risico bestaat op indirect refoulement en dat verweerder ambtshalve dient te onderzoeken of van een individueel risico hierop sprake is. Hij verwijst naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 14 maart 2017 inzake Ilias en Ahmed tegen Hongarije met application no 47287/15 [
Rechtbank gaat ervan uit dat is bedoeld het arrest van het EHRM van 21 november 2019, inzake Ilias en Ahmed tegen Hongarije, application no. 47287/15, ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715). Volgens eiser oordeelde het EHRM in dat arrest dat Hongarije klagers niet mocht uitzetten naar Servië zonder te onderzoeken of uitzetting naar Servië zou resulteren in indirect refoulement.
8. Eiser merkt voorts op dat hij zijn rechten niet kan verdedigen in Duitsland. In Duitsland hebben asielzoekers niet automatisch recht op gefinancierde rechtsbijstand. Hierdoor is geen sprake van ‘fair trial’ en een ‘effective remedy’, zoals vastgelegd in artikel 47, derde lid, van het Handvest, artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en artikel 13 van het EVRM.
9. Tot slot stelt eiser dat hij bij een gedwongen uitzetting naar Duitsland hoogstwaarschijnlijk in een kamp zal worden geplaatst en onder slechte omstandigheden zal moeten verblijven. Eiser stelt dat hij enkel naar Duitsland kan worden overgedragen als er voldoende garanties zijn voor adequate opvang; er dienen individuele garanties gevraagd te worden aan Duitsland.
10. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder hier niet (meer) vanuit kan gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft geen (recente) documenten overgelegd die aanleiding geven voor het oordeel dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Evenmin heeft eiser informatie ingebracht waaruit blijkt dat hij na zijn overdracht aan Duitsland buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.
11. Ook uit de verklaringen van eiser zelf volgt niet dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij in Duitsland een reëel risico op onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest zal lopen bij zijn overdracht of als gevolg daarvan. Hierbij is mede van belang dat eiser in Duitsland een asielaanvraag heeft kunnen indienen welke is behandeld. Verder heeft eiser opvang genoten en heeft hij onderdak gehad gedurende zijn asielprocedure. Dat zijn asielaanvraag uiteindelijk is afgewezen, betekent niet dat de asielprocedure in Duitsland niet aan de Europese standaarden voldoet en dat eisers asielverzoek niet is getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, verdragen waarbij ook Duitsland partij is. De ervaring leert, ook in Nederland, dat niet ieder verzoek om internationale bescherming voor inwilliging in aanmerking komt. Daarbij komt dat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat hij in Duitsland geen gratis rechtsbijstand heeft gehad dan wel niet de mogelijkheid heeft gehad om deze beslissing in rechte aan te vechten.
12. De rechtbank is verder in zijn algemeenheid van oordeel dat het feit dat in Duitsland niet automatisch recht bestaat op kosteloze rechtsbijstand, niet in strijd is met artikel 47 van het Handvest, artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn of artikel 13 van het EVRM. Zowel artikel 27, zesde lid, van de Dublinverordening als artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn staan toe dat de toegang tot gefinancierde rechtsbijstand afhankelijk wordt gesteld van de reële kans van slagen van de procedure. De kans van slagen dient te worden beoordeeld door een onafhankelijk rechter of een andere bevoegde instantie. Voor zover eiser meent dat artikel 47 van het Handvest een verplichting bevat om in alle gevallen kosteloze rechtsbijstand te verlenen, kan hij dat punt in Duitsland naar voren brengen bij de rechter die moet oordelen of hij in aanmerking komt voor gratis rechtsbijstand.
13. In het feit dat eiser na de afwijzing van zijn asielaanvraag zijn werkvergunning verloor en hij zich zijn woning niet meer kon veroorloven, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken vanwege bijzondere, individuele omstandigheden. Deze omstandigheden zijn inherent aan het verlies van rechtmatig verblijf, een lot dat vele asielzoekers en andere vreemdelingen is beschoren als ze uitgeprocedeerd raken of wanneer hun verblijfstitel wordt ingetrokken.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Duitsland niet in de asielprocedure zal worden opgenomen en hem geen opvang zal worden geboden als hij daar een herhaald asielverzoek doet. Dat de Duitse autoriteiten hem destijds duidelijk hebben gemaakt dat ze hem zullen uitzetten naar het land van herkomst omdat hij is uitgeprocedeerd, maakt dat niet anders. Immers, Duitsland is hiertoe verplicht op grond van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn). Verder kan uit artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening worden afgeleid dat de verantwoordelijke lidstaat de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat de vreemdeling wiens verzoek om internationale bescherming is afgewezen die lidstaat verlaat. Bovendien zijn de Duitse autoriteiten expliciet akkoord gegaan met het terugnemen van eiser. Daarmee hebben zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van deze asielaanvraag aanvaard. De Terugkeer-, Opvang-, Kwalificatie- en Procedurerichtlijn gelden ook in Duitsland. Er zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te veronderstellen dat Duitsland zich niet (meer) aan die richtlijnen en zijn internationale verplichtingen houdt. De rechtbank ziet dan ook niet in dat eiser het risico loopt op (indirect) refoulement en na overdracht aan Duitsland direct en zonder enig nader onderzoek te doen naar zijn herhaald verzoek zal worden uitgezet naar Nigeria. Eisers verwijzing naar het arrest van het EHRM van
21 november 2019 inzake Ilias en Ahmed, kan hem dan ook niet baten. Daarbij komt nog bij dat het geen vergelijkbaar geval betreft. Dit arrest ziet in de eerste plaats op uitzetting naar een land buiten de Europese Unie (Servië), een land waar eiser nimmer is geweest. Bovendien ging het in dit arrest niet om overdracht in het kader van Dublin aan Duitsland. In die zaak betrof het immers de vaststelling door Hongarije van Servië als veilig land derde land en het gevaar van ‘chain refoulement’. In dat verband was er naar het oordeel van het Hof door Hongarije te weinig onderzoek gedaan naar de automatische verwijdering door Servië van asielzoekers naar Noord-Macedonië en vandaaruit weer naar Griekenland, waar men onderworpen zou worden aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst hierbij tevens naar rechtsoverweging 5 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 15 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3535) en rechtsoverweging 5 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 6 augustus 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:10542), waar de gemachtigde van eiser hetzelfde naar voren heeft gebracht in andere zaken van vreemdelingen die volgens verweerder aan Duitsland moeten worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening. 15. De rechtbank overweegt voorts dat als zich onverhoopt met betrekking tot de opvang toch problemen mochten voordoen en eiser in daar in slechte omstandigheden zou moeten verblijven, dat eiser zich daarover dan dient te beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308). Gesteld noch gebleken is dat eiser die mogelijkheid niet heeft. Zoals hiervoor reeds onder 10 is overwogen heeft eiser niet onderbouwd dat hij na zijn overdracht aan Duitsland buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Verweerder hoeft daarom geen individuele garantie van de Duitse autoriteiten te krijgen voor de opvang van eiser.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt, Evenmin is gebleken van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.