ECLI:NL:RBDHA:2020:10542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.14508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met beroep op artikel 17

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen en dat het aan de eiser was om aan te tonen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland de richtlijnen respecteert en dat er geen reden is om aan te nemen dat de medische zorg in Duitsland niet adequaat zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is bekendgemaakt op 6 augustus 2020. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14508
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G. Ocak),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14509, plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1986] .
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Duitsland houdt zich niet aan zijn verdragsverplichtingen en het bepaalde in de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) en Richtlijn 2013/32/EU ( Procedurerichtlijn). De
asielaanvraag van eiser is afgewezen en Duitsland is voornemens eiser naar Pakistan uit te zetten, waar hij voor zijn leven vreest. Verweerder dient daarom te onderzoeken of van een individueel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) sprake is. Eiser verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Ilias en Ahmed tegen Hongarije1. Eiser voert verder aan dat hij bij overdracht aan Duitsland hoogstwaarschijnlijk in een kamp zal worden geplaatst, waar hij onder erg slechte omstandigheden zal moeten verblijven. In Duitsland zal hij worden blootgesteld aan een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Eiser heeft immers medische klachten, waarvoor hij in Duitsland geen goede zorg heeft gekregen. Eiser beroept zich op het arrest van het EHRM in de zaak Savran tegen Denemarken2. Eiser stelt dat hij alleen aan Duitsland kan worden overgedragen als er voldoende individuele garanties zijn voor adequate opvang en medische zorg. Hiervan blijkt niet in het bestreden besluit.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Het betoog dat Duitsland handelt in strijd met de verdragsverplichtingen en richtlijnen moet worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De gestelde gebrekkige wijze waarop Duitsland deze richtlijnen toepast, betekent nog niet dat Duitsland zich niet aan de zogeheten refoulementverboden zal houden. Immers, Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te zullen nemen. Daarbij dient Duitsland de op hem rustende internationale verplichtingen te eerbiedigen. Uit het door eiser naar voren gebrachte relaas blijkt niet dat Duitsland dit in zijn geval niet heeft gedaan. Het beroep op het arrest Ilias en Ahmed tegen Hongarije gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, omdat het in die zaak het vaststellen van Servië als veilig derde land betrof en te weinig onderzoek was gedaan naar de automatische verwijdering van asielzoekers naar Noord-Macedonië. Hiervan is in de zaak van eiser geen sprake, omdat de zaak van eiser een Dublinoverdracht betreft waarbij het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangspunt is en er daarom van uitgegaan mag worden dat Duitsland de richtlijnen eerbiedigt. Het beroep op dit arrest slaagt daarom niet.
Evenmin slaagt de beroepsgrond van eiser dat hij bij terugkeer onder zeer slechte omstandigheden zal worden opgevangen, mede gelet op zijn medische situatie. De rechtbank stelt vast dat in Duitsland ook de Opvangrichtlijn geldt en dat eiser niet heeft onderbouwd dat Duitsland in zijn geval die richtlijn niet heeft toegepast. Immers, eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard opvang te hebben genoten tijdens zijn asielprocedure in Duitsland en dat hij medische zorg ontving, alsmede dat hij een zorgpas had. Voor de
1. november 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715
2 1 oktober 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:1001JUD005746715
stelling dat de Duitse autoriteiten hem niet de benodigde zorg hebben gegeven, ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten in eisers relaas. Uit het patiëntendossier komt naar voren dat eiser psychische klachten heeft, waarvoor hij medicatie krijgt en gesprekken heeft bij de onder meer de huisarts en psycholoog. Het is niet gebleken dat eiser medisch specialistische behandeling nodig heeft die hij alleen in Nederland kan krijgen. De medische voorzieningen in Duitsland worden geacht gelijkwaardig te zijn aan die in Nederland. Bij voorkomende problemen met betrekking tot opvang en/of medische voorzieningen dient eiser zich te wenden tot de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij hem niet willen of kunnen helpen. Verweerder heeft in de medische situatie van eiser dan ook geen reden hoeven zien om het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken. Het beroep op het arrest Savran slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, omdat in die zaak sprake was van medisch specialistische behandeling en een behandelplan dat door uitzetting naar het land van herkomst teniet gedaan zou kunnen worden. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Ter zitting heeft verweerder verklaard om, als eiser daarvoor toestemming geeft, op grond van artikel 32 en 33 van de Dublinverordening, de Duitse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht in te lichten over eisers medische situatie. Verweerder hoefde gelet op het voorgaande geen individuele garanties bij de Duitse autoriteiten te vragen. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.