ECLI:NL:RBDHA:2021:12394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL21.13123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, twee Syrische jongvolwassenen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 9 november 2021 uitspraak gedaan. De eisers hebben op 13 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juli 2021, waarin hun aanvragen werden afgewezen. De staatssecretaris heeft in zijn besluit de belangenafweging gemaakt op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarbij hij concludeerde dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezinsleven bestaat tussen de referent en de eisers, maar dat de objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen niet doorslaggevend zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de binding van eisers met hun land van herkomst nog steeds aanwezig is en dat er onvoldoende bewijs is dat de referent niet zelfstandig kan functioneren zonder de ondersteuning van zijn ouders. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13123
V-nummers: [nummer], [nummer2] en [nummer3]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser, [naam2], eiseres,

mede namens hun minderjarige kind,
[naam3],
samen: eisers
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Eisers hebben op 13 augustus 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 juli 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 18 oktober 2021.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen, [naam4], referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum2] en hebben de Syrische nationaliteit. Zij wensen verblijf bij referent, hun zoon [naam4], in Nederland. Referent is geboren op [geboortedatum3]. Op 17 oktober 2019 heeft referent namens eisers aanvragen tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) in de procedure Toegang en Verblijf met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid’ ingediend.
2. Bij besluit van 29 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] in het nadeel van eisers uitvalt. In dit verband is onder meer in het nadeel van eisers meegewogen dat zij in Nederland mogelijk toekomstige aanspraken maken op uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten, mede gelet op het feit dat referent geen eigen inkomen heeft. Ook is niet gebleken dat eisers voldoende kennis hebben van de Nederlandse taal en samenleving. Weliswaar is er een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dit is onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van eisers uit te laten vallen. De binding van eisers met het land van herkomst is nog altijd aanwezig en zij hebben, naast de aanwezigheid van referent, in principe geen banden met Nederland. Verweerder heeft voorts overwogen dat referent stappen heeft gezet naar zelfstandigheid waardoor er sprake is van zelfstandig functioneren in de maatschappij. De Nederlandse Staat heeft geen positieve verplichting om referent te herenigen met eisers. Er is geen sprake van een bijzondere situatie. De verklaringen van referent en de verklaringen van verschillende instanties [2] zijn niet voldoende om aan te kunnen nemen dat referent eisers nodig heeft om zelfstandig te kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving en om zijn gestelde gezondheidsproblemen te ontnemen. Ook is er geen psychologisch rapport overgelegd van een deskundige om de medische toestand aan te tonen.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd en het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij onder meer overwogen dat alhoewel in het primaire besluit ten onrechte is tegengeworpen dat eisers vanuit Syrië niet zijn begonnen met de inburgering door het leren van de Nederlandse taal en samenleving, de belangenafweging nog steeds in het nadeel van eisers uitvalt. Daarbij is doorslaggevend het economisch belang van de Staat, gezien de reële
verwachting dat er een beroep op de publieke middelen zal worden gedaan, in samenhang bezien met het feit dat referent al enkele jaren zelfstandig in Nederland woont en dat daarbij niet, dan wel onvoldoende, is gebleken dat hij afhankelijk is van de ondersteuning en zorg van zijn ouders.
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren daartoe het volgende aan. In het bestreden wordt ten onrechte overwogen dat de Nederlandse staat grotere belangen heeft bij het restrictief toelatingsbeleid en de weigering van het verblijf van eisers derhalve niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de ondersteuningsverklaringen van onder meer VluchtelingenWerk Nederland en WijZijn Traverse. Er is door verweerder onvoldoende rekenschap gegeven van de achtergrond van deze zaak, die wel degelijk tot de conclusie had moeten leiden dat er sprake is van bijzondere omstandigheden zodat de belangenafweging in het voordeel van eisers en referent had moeten uitvallen. De motivering van verweerder dat referent stappen heeft gezet tot zelfstandigheid is onvoldoende. Verweerder heeft daarmee ten onrechte onvoldoende waarde gehecht aan de omstandigheid dat referent nog altijd behoort tot het gezin van eisers. Ter onderbouwing is een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, overgelegd. [3] Verweerder heeft in de belangenafweging ook onvoldoende rekening gehouden met het feit dat door omstandigheden pas in 2019 is gekomen tot een aanvraag gezinshereniging, terwijl er eigenlijk al in 2017/2018 via nareisasiel gekomen had kunnen worden tot gezinshereniging. Voorts had verweerder in de belangenafweging een zwaarwegend belang moeten toekennen aan het feit dat eisers de benodigde zorg en ondersteuning aan referent kunnen bieden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit de jurisprudentie van het EHRM [4] en de Afdeling [5] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en de kinderen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij die belangenafweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe, zodat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referent jongvolwassen is en altijd heeft behoord tot het gezin van zijn ouders. Voorts is niet in geschil dat er gezinsleven bestaat tussen referent en eisers en dat verweerder in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. De kern van het geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft mogen laten uitvallen.
7. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eisers bij uitoefening van het gezinsleven in Nederland. Verweerder heeft terecht betrokken dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dit heeft verweerder echter niet doorslaggevend hoeven achten. Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat het een eerste toelating betreft, dat de rol van referent minder groot is geworden doordat eisers en referent al viereneenhalf jaar apart van elkaar leven en dat de nieuwe vorm van contact en steun, alhoewel minder persoonlijk, kan worden voortgezet op afstand van elkaar. Verweerder heeft voorts het economische belang van de staat in het nadeel van eisers mogen laten meewegen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat referent momenteel enkel beschikt over een studiefinanciering en dus niet over eigen inkomen. Hierdoor maken eisers in Nederland aanspraken op uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat de verwachting dat referent met toelating van eisers juist normaal kan functioneren en zal kunnen werken, een onzekere toekomstige gebeurtenis is en bovendien niet is gebleken waarop die verwachting is gebaseerd. Omdat referent een jongvolwassene is, heeft verweerder verder de mate waarin hij zelfstandig functioneert terecht betrokken bij de belangenafweging. [6] Verweerder heeft in dit verband niet ten onrechte ten nadele van eisers in zijn belangenafweging betrokken dat er door referent stappen gezet zijn naar zelfstandigheid, referent woont immers zelfstandig, heeft gewerkt en gaat naar school. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte ten nadele in zijn belangenafweging betrokken dat niet is gebleken dat referent niet zonder eisers kan functioneren. De verklaringen van de instanties van WijZijn Traverse en VluchtelingenWerk Nederland heeft verweerder onvoldoende zwaarwegend kunnen achten om ten volle in het voordeel van referent te gelden. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat er geen psychologische rapportage is overgelegd, ondanks dat op het belang hiervan is gewezen in het primaire besluit.
8. Ten aanzien van de stelling van eisers dat referent niet eerder dan in oktober 2019 een aanvraag voor gezinshereniging heeft ingediend door advies van VluchtelingenWerk Nederland, heeft verweerder zich in het verweerschrift niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit niet kan worden gezien als een bijzondere omstandigheid waardoor de belangenafweging in het voordeel van eisers dient uit te vallen. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat is gebleken dat referent een aantal keer om hulp heeft gevraagd bij VluchtelingenWerk Nederland, maar niet heeft doorgezet, ook al waren er afspraken gepland. Verweerder heeft er voorts terecht op gewezen dat niet is onderbouwd dat het gebrek aan inspanning zou komen door psychische problemen veroorzaakt door het gemis van zijn ouders. Verweerder heeft bovendien, onder verwijzing naar Afdelings-jurisprudentie, [7] kunnen overwegen dat capaciteitsproblemen bij VluchtelingenWerk Nederland voor rekening en risico komen van referent. Tot slot heeft verweerder terecht gewezen op het feit dat referent op het peilmoment in 2017 reeds meerderjarig was waardoor hij niet aan de voorwaarden voldeed en nareis reeds onmogelijk was.
9. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, slaagt ook niet, omdat dit geen vergelijkbaar geval betreft. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit deze uitspraak blijkt dat de omstandigheid dat een Syrische vreemdeling genoodzaakt was in Turkije te werken om zich staande te houden, niet mag worden tegengeworpen in het kader van de beoordeling of de gezinsband is gebroken. In het deze zaak is de gezinsband aangenomen, maar wordt in de belangenafweging betrokken dat referent een jongvolwassene is die eerder heeft gewerkt en daardoor zelfstandiger is. Zoals hiervoor is overwogen mag bij de belangenafweging rekening worden gehouden met de mate waarin hij zelfstandig is of kan worden geacht.
10. Verweerder heeft de aanvragen van eisers tot het verlenen van een mvv mogen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verklaringen van VluchtelingenWerk Nederland en WijZijn Traverse.
3.Van 17 augustus 2021, zaaknummer: NL21.6459.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, bijvoorbeeld het arrest Rodrigues Da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, zaaknummer 50435/99, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 maart 2017,
6.Zie onder meer Werkinstructie 2020/16.
7.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2019, 201808324/1, ECLI:NL:RVS:2019:1521 en van 13 juni 2019, 201608516/1, ECLI:NL:RVS:2019:1906.