ECLI:NL:RBDHA:2021:12313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
NL20.13885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvraag van voormalige politiecommandant uit Oeganda op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van eiser, een voormalige politiecommandant uit Oeganda, die zijn aanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid en de vrees voor vervolging in zijn thuisland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat eiser zich schuldig zou hebben gemaakt aan ernstige misdrijven. De rechtbank heeft in haar overwegingen de rol van eiser als politiecommandant in Oeganda onderzocht, waarbij zij heeft gekeken naar de informatie uit openbare bronnen die wijzen op zijn betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen en marteling. Eiser heeft betoogd dat hij zich heeft ingezet voor mensenrechten en dat de beschuldigingen tegen hem ongegrond zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser 'knowing participation' en 'personal participation' heeft gehad in de gepleegde misdrijven. De rechtbank heeft ook de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de daarmee samenhangende risico's bij terugkeer naar Oeganda beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is en dat hij geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de verweerder bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13885
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Procesverloop
Met het besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 16 december 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aanvullend beslist op de asielaanvraag van eiser.
Eiser heeft vervolgens de gronden van zijn beroep aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Kibuuka. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser stelt van Oegandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Oeganda eigenaar was van een winkel in voedingsmiddelen en huishoudelijke producten. Hij heeft Oeganda verlaten omdat zijn huis, vanwege zijn homoseksuele geaardheid, na vele dreigementen, op 10 januari 2019 door buurtbewoners in brand is gestoken. Na deze brandstichting is eiser door de politie gearresteerd en is hij in het ziekenhuis beland. Vervolgens is eiser na telefonisch contact met zijn vriend [A] , met hulp van een verpleegster ontsnapt en het land uit gesmokkeld. Eiser vreest bij terugkeer naar Oeganda vermoord te worden vanwege zijn homoseksuele geaardheid.
3. Uit onderzoek in openbare bronnen is verweerder gebleken dat eiser een politiecommandant in [plaats] is geweest, die sinds 2018 op de vlucht is voor de Oegandese Justitie in verband met het afpersen van drie Koreaanse zakenlieden voor een bedrag van 400.000 dollar. Eiser heeft eerst ontkend dat hij deze politiecommandant van [plaats] is, maar hij heeft dat later in de aanvraagprocedure toegegeven.
De bestreden besluiten I en II
4. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond1, omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Eiser heeft van 2013 tot 2018 leiding gegeven aan de politie in [plaats] . Eiser had een nauwe relatie met het hoofd van de Oegandese politie, de beruchte generaal [B] . Uit informatie in openbare bronnen is verweerder gebleken dat de Oegandese politie zich in de periode dat eiser politiecommandant in [plaats] was schuldig heeft gemaakt aan gewelddadig optreden tegen politieke opposanten van president Museveni en aan buitengerechtelijke detentie en ernstige mishandeling en marteling van arrestanten. Dat de Oegandese politie zich schuldig maakt aan martelen moet aldus bij eiser bekend zijn geweest. Ook omdat President Museveni zich publiekelijk tegen het gebruik van martelen als onderzoeksmethode heeft uitgesproken waarvan een billboard was geplaatst op de weg waar het bureau was gevestigd waar eiser op dat moment politiecommandant was. Verder is verweerder uit berichten in de Oegandese media gebleken dat eiser persoonlijk heeft deelgenomen aan gewelddadig optreden tegen burgers. Er is aldus aantoonbaar sprake van het opdracht geven tot het plegen van misdrijven en dus van misdrijven die onder zijn bevel en verantwoordelijkheid plaatsvonden. Verweerder heeft de aan eiser tegengeworpen gedragingen aangemerkt als ernstige niet-politieke misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.2 Na toepassing van de zogenoemde “personal and knowing participationtest” heeft verweerder geconcludeerd dat eiser individueel voor die gedragingen verantwoordelijk gehouden moet worden. Omdat eiser onder de toepassing van artikel 1(F), aanhef, en onder b, van het Vluchtelingenverdrag valt, kan hij volgens verweerder geen aanspraak maken op de bescherming die de overige artikelen van het Vluchtelingenverdrag bieden.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de gestelde homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig is en dat eiser geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft vastgesteld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en heeft daarom aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar
1. Artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw,
2 Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967.
opgelegd. Verweerder ziet geen aanleiding om van het opleggen van een inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten.
Omvang beroep
5. De rechtbank stelt vast dat op zitting eiser zijn beroepsgronden dat voorafgaande aan de aanvullende beschikking ten onrechte geen nieuw voornemen is uitgebracht en dat ten onrechte niet aan artikel 64 van de Vw is getoetst, heeft ingetrokken.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, ook met wat eiser in beroep heeft aangevoerd, deugdelijk heeft gemotiveerd dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, waarom de gestelde homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig is bevonden en waarom verweerder een inreisverbod voor de duur van tien jaar heeft opgelegd. De rechtbank zal haar oordeel hierna aan de hand van de beroepsgronden van eiser toelichten.
Horen
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe allereerst aan dat verweerder in strijd met Werkinstructie 2005/22 geen 1(F) gehoor heeft gehouden en daarom onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser heeft in zijn brief van 27 februari 2020 van zijn toenmalige advocaat toegegeven dat hij politiecommandant was in Oeganda en dat hij daarover gehoord wilde worden. Ook in de zienswijze heeft eiser gevraagd om een 1(F) gehoor. Verweerder had eiser toen de gelegenheid moeten bieden om met een 1F-gehoor de twijfel over de 1F-indicatie weg te nemen. Dit klemt te meer omdat juist de 1F-unit van verweerder de expertise heeft over de verschillende rangen en functies binnen de politie in Oeganda.
8. De rechtbank stelt vast dat op 26 februari 2019 een aanmeldgehoor Dublin met eiser heeft plaatsgevonden, waarna op 20 en 22 januari 2020 eerste gehoren en op 22 januari 2020 en op 13 februari 2020 nadere gehoor zijn gevolgd. Eiser heeft tijdens deze gehoren tot tweemaal toe ontkend dat hij [eiser] , de politiecommandant van [plaats] is. Eiser heeft verklaard dat dit zijn tweelingbroer is die dezelfde naam heeft als hij. Bij brief van 27 februari 2020 heeft eiser een reactie op de gehoren ingediend en gesteld dat hij wel [eiser] , de politiecommandant van [plaats] is en heeft hij verzocht om een 1(F) gehoor. Verweerder heeft vervolgens op 28 februari 2020 het voornemen uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven in de zin van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft in de zienswijze van 29 juni 2020 op het voornemen gereageerd en zijn verzoek om een 1(F) gehoor herhaald. Verweerder heeft daarop de beschikking van 3 juli 2020 genomen.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser hangende zijn beroep bij de rechtbank alsnog op 10 november 2020 nader is gehoord en in de gelegenheid gesteld om te reageren op de aan hem tegengeworpen misdrijven. Hij is toen tevens gehoord over zijn gestelde seksuele geaardheid in het kader van Werkinstructie 2019/17. Verweerder heeft vervolgens op 16 december 2020 een aanvullend asielbesluit genomen, waarin eisers verklaringen over de
1(F) beschuldigingen zijn betrokken. De rechtbank acht deze werkwijze niet onzorgvuldig. Dat eiser niet eerst een 1(F) gehoor heeft gehad voorafgaand aan het voornemen, maakt dat niet anders. Uit de werkinstructie 2005/22 volgt geen verplichting voor verweerder om een aanvullend 1F-gehoor af te nemen. Dat verweerder alsnog dit gehoor heeft afgenomen maakt de besluitvorming zorgvuldig. Bovendien heeft verweerder in het besluit van 3 juli 2020 niet alleen gekeken naar het functioneren van de politie in Oeganda maar ook naar de individuele rol van eiser daarin. Verder is eiser tijdens de asielprocedure meerdere malen in de gelegenheid gesteld om zijn persoonlijke visie te geven op de misdrijven waarvoor hij verantwoordelijk wordt gehouden. Van een onzorgvuldige behandeling van eisers asielprocedure is daarom geen sprake.
Artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
10. Eiser is van mening dat verweerder hem ten onrechte artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegenwerpt. Volgens eiser heeft verweerder met de openbare bronnen niet aangetoond dat hij heeft gewerkt bij een organisatie die op systematische wijze en/of grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Uit het jaarverslag over 2016 van de African Centre for Treatment and Rehabilitation of Torture Victims (ACTV) volgt enkel dat 43% van de beschuldigingen van marteling voor rekening komt van de Oegandese politie. Hiermee is niet inzichtelijk hoeveel mensen door toedoen van de politie in Oeganda daadwerkelijk slachtoffers zijn geworden van marteling/foltering, waar dit heeft plaatsgevonden en of eiser daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Verweerder heeft ook onvoldoende onderzoek gedaan naar de invulling en uitvoering van eisers taken, naar de periode waarbinnen de gestelde misdrijven zijn gepleegd en naar precieze de rol van eiser hierin. Verweerder heeft met de algemene informatie uit openbare bronnen ook niet aangetoond dat de misdrijven waarvoor eiser verantwoordelijk wordt gehouden onder zijn 'command' hebben plaatsgevonden. Eiser stelt dat hij nooit heeft gewerkt voor een afdeling die verantwoordelijk was voor het martelen van arrestanten. Die taken werden uitgevoerd door speciale afdelingen als Flying Squad Unit, Field Force Unit, Special Operations Unit, Crime Intelligence Department (CID), Directors Criminals Investigations Department, Director Crime Intelligence (CI), de IGP of Police Counter Terrorism Police Unit of de Special Forces Command (SFC), ISO en CMI. Uit het schema van de commandostructuur van de Uganda Police Force (UPF) en uit 'The police act' van 14 oktober 1994 blijkt dat de RPC onder het gezag stond van de IGP en dat deze ‘standing orders’ kon geven aan gespecialiseerde politie-units die direct onder zijn gezag staan. Hieruit blijkt dat eiser als
RPC geen ‘command responsibility’ heeft gehad voor de martelingen die in het politiebureau in [plaats] hebben plaatsvonden. Dat eiser door media wordt afgeschilderd als een beschermeling van de beruchte generaal [B] , betekent niet dat daarmee is aangetoond dat eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen van generaal [B] . De facebookbron ' [facebookbron] ' is volgens eiser geen gezaghebbende nieuwsbron en kan daarom niet als bewijs dienen voor zijn gestelde nauwe relatie met generaal [B] .
Eiser beroept zich op het Ezokola-arrest3. Uit dat arrest volgt dat de individuele bijdrage van de vreemdeling doorslaggevend is voor de vraag of een vreemdeling medeplichtig kan worden gehouden voor ernstige misdrijven zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van 3 december 2015 van
3 Arrest van 19 juli 2013 van het Supreme Court of Canada, 2013 SCC 40-34470.
deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg4, waarin is geoordeeld dat sprake moet zijn van het oogmerk het misdrijf te plegen of de gevolgen ervan te aanvaarden om artikel 1F te kunnen tegenwerpen. Eiser stelt dat hij zich in Oeganda juist heeft ingespannen voor het respecteren van mensenrechten. Hij verwijst hiervoor naar publicaties uit 2015 waarin hij zich uitspreekt tegen het gebruik van geweld door ordehandhavers. Volgens eiser heeft verweerder deze positieve berichten ten onrechte niet in zijn voordeel meegewogen.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de openbare bronnen genoemd in het voornemen blijkt dat de Oegandese politie zich op grote schaal schuldig maakt aan martelingen en ernstige mishandelingen van arrestanten. Uit het schema van de commandostructuur blijkt ook dat eiser als hoofd van de politieregio in [plaats] opdrachten geeft aan de politieofficieren onder hem. Eiser heeft dat in zijn aanvullend gehoor (p.8) ook bevestigd. Hoewel niet kan worden aangetoond dat eiser actief opdracht heeft gegeven om arrestanten te martelen, blijkt volgens verweerder uit de openbare bronnen wel dat hij herhaaldelijk opdracht heeft gegeven voor grof geweld tegen burgers.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)5 is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder strenge eisen gesteld. Dit volgt ook uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) waar in paragraaf C2/7.10.2.4 staat dat het aan verweerder is om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn dat de vreemdeling één van de strafbare feiten genoemd in artikel 1(F) heeft gepleegd. Indien verweerder ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
13. Teneinde te bepalen of betrokkene individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F), past verweerder de “personal and knowing participation test” toe. Beoordeeld wordt daarbij of ten aanzien van betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het misdrijf/ de betreffende misdrijven (“knowing participation”) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (“personal participation”). Indien hiervan sprake is, kan aan betrokkene artikel 1 (F) worden tegengeworpen. De “personal and knowing participation test” is in lijn met het gestelde in het Statuut van Rome (artikel 25 en 27 tot en met 33), aldus de circulaire.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, na een op de persoon toegespitste beoordeling, deugdelijk gemotiveerd dat in het geval van de eiser sprake is van 'knowing en personal participation'. De rechtbank licht dat hieronder toe aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Knowing participation

4.ECLI:NL:RBDHA:2015:14081.

5 Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraken van 1 september 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:2377) en van 1 november 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:3684).
15. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op de volgende openbare bronnen:
- het jaarverslag over 2016 van de African Centre for Treatment and Rehabilitation of Torture Victums (ACTV)6;
- het jaarverslag over 2016 van de Uganda Human Rights Commission (UHRC)7;
- openbare bronnen als Facebook en de Monitor.co.ug;
- informatie van de organisaties Torture Abolition and Survivors Support Coalition International (TASSC), Statehouse.go.ug, Human Rights Watch (2016) en van US Department of State Country Reports 2016 Uganda;
- het rapport 'We come and disperse them' uit 2015 van Amnesty International8;
- een nieuwsbericht ' [B] was building personal force, new IGP tells MP’s' van 8 maart 20189;
- het artikel 'General [B] makes 15 reshuffles in nine months' in de Observer10;
- een schema van de commandostructuur binnen de Uganda Police Force dat op de eigen officiële website van de Oegandese politie staat11.
16. De rechtbank stelt vast dat eiser in de periode van november 2013 tot maart 2018 werkzaam was als Regional Police Commander (RPC), afwisselend van de politieregio [politieregio 1] en de politieregio [politieregio 2] . De RPC is de hoogste commandant van politieregio [politieregio 1] , dat is gevestigd in het politiebureau [politiebureau] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de informatie in genoemde openbare bronnen heeft kunnen afleiden dat in de periode 2013 tot 2018 de Oegandese politie zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan ernstige mishandeling en aan marteling van arrestanten, dat de Oegandese politie grof geweld heeft gebruikt om de politieke oppositie tegen president Museveni te onderdrukken en daarbij onder meer vermeende politieke tegenstanders ernstig mishandelde. Uit de bronnen volgt ook dat de Oegandese politie in [plaats] zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven (geweld) tegen homoseksuelen. In het jaarverslag 2016 van de ACTV komt de politie naar voren als de belangrijkste dader van martelingen in Oeganda. Uit het jaarverslag 2016 van de UHRC wordt in een onderzoek over de periode 2011 tot 2016 marteling beschreven als methode om bekentenissen van arrestanten te verkrijgen en als middel om politieke oppositie te onderdrukken. De UHRC wijst de Oegandese politie aan als de belangrijkste dader van martelpraktijken en verantwoordelijk voor 62% van alle gerapporteerde gevallen. Uit de rapporten van de US Department of State en Amnesty International blijkt dat de Oegandese politie zich schuldig maakt aan excessief geweld, willekeurige arrestaties en marteling van opposanten. In het rapport 2015 van Amnesty International wordt melding gemaakt van een arrestatie en marteling van [C] in [plaats] op 14 september 2015. Ook wordt in het rapport van Amnesty International melding gemaakt van een arrestatie en marteling op 15 juli 2015 van [D] . Tijdens beide incidenten was eiser de politiecommandant in
6
https://actvuganda.org/download/ACTV-Annual-Report/ACTV-2016-Annual-Report.pdf7
https://www.uhrc.ug/wp-content/uploads/2019/06/UHRC-19th-Annual-Report-2016.pdf8
https://www.amnesty.nl/content/uploads/2015/12/ugandareport.pdf?x10542
9
https://www.pmldaily.com/news/2018/03/ [B] -was-building-personal-force-new- igp-tells- mps.html
10
https://observer.ug/news-headlines/40245-general- [B] -makes-15-reshuffle-in-nine-months
11
https://www.upf.go.ug/territorial-police-command/
[plaats] . De rechtbank is van oordeel dat deze bronnen voldoende gezaghebbend zijn en dat verweerder zijn beslissing op de informatie uit deze bronnen heeft kunnen baseren.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt ook heeft kunnen baseren op informatie afkomstig uit openbare bronnen als Facebook en de Monitor. Uit deze bronnen blijkt dat eiser in Oeganda wordt gezien als een beschermeling van de beruchte generaal [B] en dat hij deel heeft uitgemaakt van een groep politieofficieren die onder deze generaal carrière hebben gemaakt binnen de Oegandese politie. De rechtbank ziet niet in waarom de informatie in deze bronnen niet betrouwbaar zou zijn. Eiser heeft ook niet met bewijstukken aangetoond dat deze informatie onjuist zou zijn. Uit informatie van de internationale organisatie TASSC blijkt verder dat deze generaal [B] bekend stond om het toestaan en zelfs aanmoedigen van gewelddadig optreden, mishandeling en marteling door de Oegandese politie.12 Verweerder heeft verder meegewogen dat deze generaal [B] op 13 september 2019 door de Verenigde Staten op een sanctielijst is gezet vanwege ernstige mensenrechtenschendingen die onder zijn leiding zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat de informatie over de generaal [B] steun biedt voor verweerders standpunt dat eiser weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid.
18. In de Oegandese media wordt het politiebureau [politiebureau] genoemd als locatie waar regelmatig gemarteld werd.13 Hieruit volgt dat eiser hoogste commandant was van de politieregio [politieregio 1] in een politiebureau dat bekend stond als plek waar gemarteld werd. Gelet hierop en gezien de informatie in de openbare bronnen genoemd onder 15, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat bij eiser bekend moet zijn geweest dat de Oegandese politie waarvoor hij werkte, zich sinds jaren schuldig maakt aan marteling, dat het gebruik van martelen in brede kring veroordeeld wordt en dat martelen in Oeganda bij wet is verboden.14 Dat eiser wetenschap had dat door de Oegandese politie werd gemarteld volgt ook uit zijn verklaring ter zitting ‘Veel mensen zijn gemarteld maar niet onder mijn verantwoordelijkheid’. Dat uit de rapporten van AVTV en UHCR niet precies blijkt hoeveel mensen door de Oegandese politie zijn gemarteld en op welke politiebureaus die martelingen hebben plaatsgevonden, maakt niet dat verweerder geen ‘knowing participation’ bij eiser heeft kunnen aannemen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser bij het aanvullend gehoor15 ook heeft toegegeven dat er door de Oegandese politie werd gemarteld. Ook de informatie op internet van 25 juni 2015 over een billboard met de tekst ‘Torture is Now A Crime in Uganda. Stop Torture, Report Torture’ op [straat] , de locatie van een van de hoofdbureaus van politie in [politieregio 1] , heeft verweerder als een aanwijzing kunnen zien dat bij eiser sprake was van ‘knowing participation’. Verweerder heeft van belang mogen achten dat martelen een gangbare praktijk is van de Oegandese politie. Verweerder heeft daarvan een bevestiging mogen zien in een oproep van president Museveni aan de Oegandese politie, naar aanleiding van grote publieke verontwaardiging rond incidenten in 2017, om minder gebruik te maken van
12
https://www.tassc.org/human-rights-abuses-around-the-world/2018/9/20/the-fight-for-police- reform-abs-ending-torture-in-uganda
13 Onder meer in
https://www.newsvision.co.ug/new_vision/news/1503239/uganda-losing-battle- torture
14 Sinds de inwerkingtreding in 2012 van de Prevation And Prohibition Torture Act is marteling in
Oeganda bij wet verboden.
15 Aanvullend gehoor 10 november 2020, p. 10.
martelen als methode om bekentenissen te verkrijgen.16 Verweerder heeft daarmee de 'knowing participation' van eiser voldoende aangetoond.
Personal participation
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat eiser in de periode dat hij het commando had over de politie in [plaats] , persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het martelen en ernstig mishandelen van arrestanten. Vaststaat dat eiser van 2013 tot 2018 als hoogste commandant leiding heeft gegeven aan de politie in [plaats] en dat aangetoond is dat de Oegandese politie in [plaats] zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan het martelen en mishandelen van arrestanten en politieke opposanten. Eiser had aldus zeggenschap. Verder is gebleken dat eiser tot aan zijn schorsing in 2018 onder Inspector General of Police (IGP), de ‘martel- generaal’ [B] heeft gezeteld. Daargelaten of eiser een nauwe band met deze martel- generaal had, heeft verweerder hierin een aanwijzing mogen zien dat het martelen niet alleen onder eisers verantwoordelijkheid, maar ook met zijn medeweten en met zijn goedkeuring gebeurde. Hiervoor acht de rechtbank ook het navolgende van belang.
20. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser persoonlijk heeft deelgenomen aan politiegeweld tegen burgers mede gebaseerd op berichten in de Oegandese media. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen deze mediaberichten de informatie over martelingen door de Oegandese politie in de openbare bronnen. Zo heeft Human Right Watch news op 1 november 2016 bericht dat in juli 2016 de politie in [plaats] bruut geweld heeft gebruikt tegen aanhangers van de oppositieleider en presidentskandidaat dr. [F] . Uit een bericht van Uganda Radio Network hierover blijkt dat op 12 en 13 juli 2016 zwaar bewapende politieagenten zeer gewelddadig zijn opgetreden tegen de aanhangers van [F] , dat beelden daarvan in de media zijn getoond en dat eiser tijdens die mishandelingen persoonlijk is gefilmd. Dat verweerder de videobeelden niet zelf heeft gezien, betekent niet dat verweerder aan de berichten hierover in de media geen waarde mag toekennen. Uit een bericht van de Monitor blijkt dat eiser bij een ander incident opdracht heeft gegeven om met het scherp te schieten op demonstranten. Verder blijkt uit een mediabericht over mensenrechtenadvocaat [E] dat eiser in 2017 met een barricade van tanks en traangas de advocaat heeft verhinderd om zijn client [F] te consulteren en dat eiser betrokken was bij de arrestatie en mishandeling van de politicus [G] en van de journalist [H] . Tot slot wordt eiser zowel in een Twitterbericht van [F] als in de Oegandese Independent genoemd als een van de meest beruchte politieofficieren. Verweerder heeft met deze berichten uit de Oegandese media genoegzaam aangetoond dat sprake is van het plegen van ernstige misdrijven onder de verantwoordelijkheid van eiser als politiecommandant in [plaats] . Eisers betoog dat het gaat om informatie uit algemene bronnen en dat verweerder informatie over eiser selectief heeft geciteerd, is geen reden om aan te nemen dat de informatie in de berichten onjuist zou zijn. Eiser heeft die onjuistheid ook niet aangetoond. Hoewel verweerder niet heeft aangetoond dat eiser actief opdracht heeft gegeven om arrestanten te martelen, blijkt wel uit de mediaberichten dat eiser bij herhaling opdracht heeft gegeven voor grof geweld tegen burgers en aanhangers van de oppositie. Voorts blijkt daaruit ook dat hij het geweld in ieder
16
https://www.statehouse.go.ug/media/presidential-statements/2017/05/16/presidents-statement- torture
geval niet heeft voorkomen. Verweerder heeft hiermee voldoende onderzoek gedaan naar de eisers functie en taken, naar de periode waarin de gestelde misdrijven hebben plaatsgevonden en naar eisers eigen rol daarin.
21. Eisers stelling dat hij voor de gestelde misdrijven niet verantwoordelijk kan worden gehouden, omdat het martelen door de Oegandese politie niet op zijn politiebureaus heeft plaatsgevonden, maar door specialistische politieafdelingen, zoals de Flying Squad, de CID en de CI is uitgevoerd, vindt geen steun in de stukken. Dat die specialistische afdelingen rechtstreeks onder verantwoordelijkheid vielen van de IGP blijkt ook niet uit het commandoschema van de Oegandese politie waarnaar eiser heeft verwezen. Blijkens dat schema vallen de speciale afdelingen als de CID en de CI onder het commando van de RPC, de functie die eiser van 2013 tot 2018 in [plaats] heeft bekleed. De Flying Squad staat niet genoemd in het commandoschema en/of in de Police Act, zodat eiser daarmee niet heeft aangetoond dat deze speciale afdeling niet onder zijn verantwoordelijkheid als RPC zouden vallen. Eiser heeft daarmee niet aangetoond dat hij geen ‘command responsibility’ zou hebben gedragen voor de misdrijven die plaatsvonden in de politiebureaus van [plaats] die onder zijn verantwoordelijkheid vielen. Verweerder heeft hierin geen reden hoeven zien voor twijfel aan de eisers personal participation.
22. Eiser betoogt verder dat hij formeel wel het gezag had over de politieofficieren onder hem, maar dat zijn commando’s genegeerd werden omdat hij binnen het politiekorps bekend stond als mensenrechtenactivist. Eiser beroept zich daarbij op een drietal nieuwsberichten uit 2015, waaruit blijkt dat hij zich in Oeganda juist heeft ingespannen voor het respecteren van mensenrechten.17 Eiser stelt dat hij in 2016 is gekozen als leider van het Committee for Rectification Campagne van de Ugandese politie, waarbij hij verantwoordelijk werd gesteld voor het verbeteren van de mensenrechten binnen het politieapparaat. In deze functie heeft eiser bewustzijn gecreëerd ter voorkoming van excessief geweld van politieagenten, met inbegrip van marteling/foltering, en ter voorkoming van straffeloosheid van politieagenten bij het begaan van misdrijven. Eiser is toentertijd aangesteld vanwege zijn bijdrage aan het bevorderen van mensenrechten, zijn campagne om het politieapparaat te professionaliseren en zijn strijd tegen corruptie binnen de politie. Eiser was daarom ook aangesteld als Commissioner in Charge of Political Education waarbij hij samenwerkte met de directeur van de afdeling juridische zaken en mensenrechten. Eiser stelt dat hij dat hij vanwege deze handelingen door verschillende mensen binnen het politieapparaat werd gehaat. Eiser heeft diverse acties uitgevoerd zoals het invoeren van supervisie alert teams, speciale politiecellen ingevoerd voor mannen en vrouwen ter voorkoming van seksuele misstanden, ervoor zorgen dat verdachten voldoende te eten kregen en dat cellen aan de hygiënevoorschriften voldeden. Elke ochtend kreeg cliënt een rapport van het Regionale Alert team, wat een positief effect had op het imago van de politie binnen zijn regio. Eiser is daarom van mening dat verweerder een onjuist en onvolledig beeld van hem en zijn positie binnen de politie heeft geschetst.
23. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet kan slagen. Gezien de belastende informatie over eisers functioneren als politiecommandant zoals die blijkt uit de vele berichten in de Oegandese media, heeft verweerder de ‘positieve’ nieuwsberichten uit 2015
17 Newvision.co.ug: [artikel] , TrumpetNews.co.ug, [artikel] , Chimpreports.com: [artikel] en Chimreports.com: [artikel] .
onvoldoende mogen vinden om de 1F-handelingen niet aan eiser toe te rekenen. Het nieuwsbericht van 23 oktober 2015, waarin eiser naar aanleiding van een grote publieke verontwaardiging zich uitspreekt tegen het gebruik van geweld door ‘crime preventers’, heeft verweerder als een bevestiging kunnen aanmerken dat eiser wist dat het overmatig geweld van de Oegandese politie tegen burgers als misdadig werd gezien en als een poging om de publieke opinie ten opzichte van de politie te verbeteren. Met het nieuwsbericht van 8 maart 2015 waarin eiser zich uitspreekt tegen landdiefstal door politieagenten en het nieuwsbericht van 2 april 2015 waarin eiser leerlingen op een islamitische school waarschuwt tegen islamitisch terrorisme, heeft eiser niet aangetoond dat hij in zijn functie als regionaal politiecommandant in [plaats] daadwerkelijk mensenrechtenschendingen heeft weten te voorkomen. Dat eiser binnen het Oegandese politiecorps een bijzondere positie had en een belangrijke voorvechter van mensenrechten is geweest in welk verband hij heeft samengewerkt met de directeur van de afdeling juridische zaken en mensenrechten
, is niet met enig bewijsstuk onderbouwd. Verweerder heeft aan deze stellingen van eiser, gelet ook op de vele Oegandese mediaberichten waarin eiser naar voren komt als een gevreesde en gewelddadige politiechef, geen geloof hoeven hechten en daaraan bij zijn beoordeling over de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag voorbij kunnen gaan. Eiser heeft verder geen bewijstukken overgelegd waaruit blijkt dat het martelen of mishandelen van arrestanten op politiebureaus in [plaats] hem als politiecommandant niet kunnen worden toegerekend. De enkele verklaring van eiser op zitting dat de martelingen niet onder zijn verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden is, gelet op wat hierover is geoordeeld onder 21 over de commandostructuur van de UPF, onvoldoende. Dat geldt ook voor eisers verklaring dat hij gevangenen heeft bezocht en heeft gevraagd of ze gemarteld werden en dat er niet is geklaagd.
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de informatie uit de openbare bronnen en de berichten in de Oegandese media voldoende heeft aangetoond dat eiser als politiecommandant van [plaats] de leiding heeft gehad over politiemensen die martelden en dat hij als politiecommandant heeft gezeteld in een politiebureau dat bekend stond als locatie waar regelmatig gemarteld werd. Verweerder heeft eiser daarom persoonlijk verantwoordelijk kunnen houden voor het martelen van gevangenen door ondergeschikten, nu hij daarvan gezien zijn functie als hoogste politiecommandant in [plaats] op de hoogte was of moet zijn geweest. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd aangetoond dat eiser in zijn functie als regionaal politiecommandant bij de Oegandese politie in [plaats] het ernstig mishandelen en/of het martelen van arrestanten heeft gefaciliteerd. Verweerder heeft eiser gezien zijn positie als politiecommandant in [plaats] daarom (mede)verantwoordelijk kunnen houden voor het schenden van mensenrechten als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Arrest Ezokola
25. Uit wat hiervoor is overwogen volgt evenzeer dat verweerder de toets op grond waarvan hij artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing heeft verklaard, voldoende heeft geïndividualiseerd. Verweerder heeft niet uitsluitend 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen reeds omdat eiser heeft gewerkt als politiecommandant in [plaats] . Verweerder heeft immers aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd informatie uit openbare bronnen waaruit eiser zijn persoonlijke betrokkenheid volgt en daarmee de handelingen die eiser zelf heeft verricht gekwalificeerd. De rechtbank ziet daarom geen strijd met de zaak Ezokola.
26. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg slaagt evenmin, omdat de Afdeling deze uitspraak in hoger beroep heeft vernietigd.18 Volgens de Afdeling is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor de vaststelling of een vreemdeling vreemdelingenrechtelijk gezien verantwoordelijk kan worden gehouden voor het faciliteren van de gepleegde misdrijven niet, zoals de rechtbank stelt, vereist dat hij het oogmerk had om het misdrijf te plegen of de gevolgen ervan te aanvaarden. Het beroep van eiser op de Guidelines en de Background Note19 waaruit volgt dat sprake moet zijn van wetenschap en oogmerk (knowledge and intent) voor het aannemen van verantwoordelijkheid voor de gepleegde 1(F) misdrijven, slaagt daarom evenmin.
Toetsingsvolgorde
27. Eiser voert aan dat verweerder een onjuiste toetsingsvolgorde heeft toegepast. Met verwijzing naar het arrest B en D20 stelt eiser dat verweerder eerst had moeten onderzoeken of de vluchtelingenstatus op hem van toepassing is alvorens onderzoek te doen naar de uitsluitingsgrond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
28. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Vluchtelingenverdrag niet verplicht tot statusbepaling op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag voorafgaand aan de toetsing van artikel 1(F) van dat Verdrag.
29. Ingevolge artikel 3.107, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt, indien artikel 1 (F) van het Verdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in de weg staat, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden, bedoeld in artikel 29 van die wet.
30. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling21 mag verweerder, nu de toepasselijkheid van artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag in de weg staat aan het vaststellen van vluchtelingschap, allereerst nagaan of het Vluchtelingenverdrag gelet op die bepaling, op eiser van toepassing is. Verweerder hoefde dus niet eerst de redenen voor het aanvragen van asiel te beoordelen alvorens aan artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag te toetsen. Van een onjuiste toetsingsvolgorde is dan ook geen sprake.
31. Het beroep op het arrest B en D kan in dit verband niet leiden tot een ander oordeel. Uit rechtsoverweging 73 van dit arrest kan de rechtbank niet afleiden dat verweerder eerst een vluchtelingenstatus moet verlenen en pas daarna kan beoordelen of de vreemdeling daarvan is of moet worden uitgesloten. Uit dit arrest volgt enkel dat de bevoegde autoriteiten bij hun onderzoek of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden
voor schendingen van onder meer artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, moeten nagaan
18 Uitspraak van 19 oktober 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:2851).
19 UNHCR Guidelines on international protection: application of the Exclusion Clauses: Article 1F of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees, zoals nader uitgewerkt in de UNHCR Background Note on the Application of the Exclusion Clauses: Article 1F of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees.
20 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 9 november 2010, B. en D., C-57/09 en C-101/09, (ECLI:EU:C:2010:661).
21 Zie onder meer de uitspraak van 27 oktober 2003, in zaak no. 200305116/1 (JV 2003/555).
welke rol de betrokken persoon daadwerkelijk heeft gespeeld bij het stellen
(verwezenlijken) van de betrokken daden, welke positie hij had binnen de organisatie, welke kennis hij had of had moeten hebben van de activiteiten van de organisatie en of pressie op hem is uitgeoefend dan wel of andere factoren zijn gedrag hebben kunnen beïnvloeden.
Zoals de rechtbank hiervoor onder punt 25 heeft geconcludeerd, heeft verweerder die beoordeling in eisers geval voldoende geïndividualiseerd verricht.
Seksuele geaardheid
32. Eiser heeft verklaard dat hij homoseksueel is, dat hij al 20 jaar een relatie heeft met een man, genaamd [A] , en dat zijn omgeving meerdere keren op de hoogte is gekomen van die relatie en zijn homoseksuele geaardheid. Eiser heeft hier voorbeelden van genoemd. Eiser zegt dat het ook in zijn directe woonomgeving algemeen bekend was dat hij homoseksueel is. Zijn echtgenote zou vaak door buurtbewoners daarmee zijn geconfronteerd. Eiser zegt dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid op straat voortdurend is uitgescholden en dat in 2015 om die reden zijn woning in brand is gestoken.
33. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is. Volgens verweerder maken de verklaringen van eiser over de beleving van zijn eigen seksuele gerichtheid en de reactie daarop vanuit zijn omgeving niet dat sprake is van een authentiek en persoonlijk verhaal en zijn deze verklaringen op belangrijke punten tegenstrijdig. Zo heeft eiser wisselend verklaard over het moment van zijn eerste homoseksuele contact en heeft hij niet overtuigend verklaard over zijn langdurige liefdesrelatie met [A] . Verder heeft eiser geen blijk gegeven van een authentieke kennis over de homoseksuele gemeenschap in [plaats] en van zijn homoseksuele ervaringen in Nederland. Verweerder vindt het verder ongeloofwaardig dat eisers homoseksualiteit algemeen bekend zou zijn geweest, terwijl hij zonder problemen tot aan het moment van
zijn vertrek op het hoogste niveau bij de politie van Oeganda werkzaam heeft kunnen zijn. Eisers verklaring dat hij binnen de politie is gepest met zijn seksuele geaardheid, acht verweerder ook ongeloofwaardig, omdat in Oeganda op homoseksuele handelingen zeer zware straffen staan en de Oegandese politie hard optreedt tegen homoseksuelen. Eisers verklaring dat hij in 2015 is gescheiden van zijn vrouw [I] valt volgens verweerder niet te rijmen met een filmpje op You Tube waaruit blijkt dat eiser in 2018 nog met deze vrouw is gehuwd.
34. Eiser voert, kort gezegd, aan dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele geaardheid als ongeloofwaardig heeft aangemerkt. Hij betwist dat hij tegenstrijdige of vage verklaringen heeft afgelegd tijdens zijn gehoren. Volgens eiser heeft verweerder zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid subjectief beoordeeld.
35. De rechtbank stelt vast dat verweerder Werkinstructie 2019/17 heeft gehanteerd bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielaanvraag. Bij deze werkinstructie speelt het persoonlijke verhaal van de vreemdeling een doorslaggevende rol, waaronder het proces van ontdekking van de gerichtheid en de manier waarop de vreemdeling daarmee zegt te zijn omgegaan. Van de vreemdeling mag doorgaans worden verwacht dat hij kan verklaren over wat zijn seksuele gerichtheid voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor LHBTI+’ers in zijn land van herkomst en hoe zijn ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar het behoren tot de LHBTI+ gemeenschap maatschappelijk
onacceptabel is of strafbaar is gesteld. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd.
36. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Thema privéleven
37. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser wisselend en met weinig diepgang heeft verklaard over zijn beleving van zijn homoseksuele gerichtheid en de reactie daarop van zijn omgeving. Verweerder heeft dat in het aanvullend besluit (pagina 3 tot 6) voldoende gemotiveerd uiteengezet. Dat verweerder niet volgens Werkinstructie 2019/7 heeft gehandeld of dat hij de verklaringen subjectief zou hebben beoordeeld, is de rechtbank niet gebleken. Dat homoseksuelen bij ontdekking van hun geaardheid juist te kampen hebben met verschillende emoties die 'kunnen' leiden tot een interne worsteling, mag zo zijn, maar dat laat onverlet dat eiser over zijn eigen geaardheid en emoties oppervlakkig en niet overtuigend heeft verklaard. Eisers verklaring dat hij als gevolg van de aantrekkingskracht die hij bij zijn partner voelde een positieve beleving tijdens de seksuele gemeenschap ervoer, die na die gemeenschap vanwege de cultuur en de omgeving en het nadenkproces omsloeg in negatieve gevoelens, heeft verweerder daarvoor als ontoereikend mogen zien. Nu eiser afkomstig is uit Oeganda waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd en zeer zwaar wordt bestraft, had van eiser verwacht mogen worden dat hij meer uitleg geeft over wat het voor hem betekent om onder die omstandigheden homoseksueel te zijn en op welke wijze hij daaraan invulling heeft gegeven. Eiser is daarin niet geslaagd. Voorts heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser verschillende niet met elkaar overeenstemmende verklaringen heeft afgelegd over zijn eerste homoseksuele ervaring. Door wisselend te verklaren hierover heeft verweerder mogen vinden dat dat sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van deze gebeurtenis.22
Relatie met [A]
38. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn gestelde relatie met [A] , ongeloofwaardig kunnen vinden. Nu eiser stelt dat hij met [A] een exclusieve liefdesrelatie van 20 jaar had, had van eiser verwacht mogen worden dat hij meer details over diens persoonlijkheid had kunnen geven. Verweerder heeft het verder vreemd mogen vinden dat eiser geen enkel bewijs van het bestaan van [A] heeft overgelegd en dat hij geen telefoonnummer van [A] heeft maar enkel via een tussenpersoon contact met hem heeft. Ook heeft verweerder vreemd kunnen vinden dat eiser sinds zijn vertrek uit Oeganda geen contact met [A] heeft gezocht en hij niet weet hoe het nu met [A] gaat. Niet is gebleken dat verweerder op dit punt onvoldoende heeft doorgevraagd op de door eiser gegeven antwoorden tijdens het aanvullend gehoor. Dat verweerder tijdens dat gehoor weinig vragen heeft gesteld over wat eiser bijzonder vond aan het karakter van [A] , maakt niet dat verweerder geen twijfels mocht hebben over de gestelde relatie, omdat het aan eiser is om zijn gestelde relatie met [A] aannemelijk te maken. Eiser heeft dat onvoldoende gedaan.
22 Zie pagina 6 en 7 van het aanvullend besluit.
Kennis van LHBTI+ in land van herkomst en ervaringen in Nederland
39. Dat eiser de namen weet van bekende LHBTI+ activisten en hun organisaties en de namen van nachtclubs weet te noemen, heeft verweerder niet als een bevestiging hoeven zien van eisers gestelde homoseksuele geaardheid. Eisers verklaring dat homoseksuele mannen tijdens het nachtleven in Oeganda geen contact met elkaar durven leggen, heeft verweerder als vreemd mogen aanmerken, omdat dit juist een van de uitgangspunten van het nachtleven in Oeganda is. Verweerder heeft eiser daarom kunnen tegenwerpen dat hij
tijdens zijn aanvullend gehoor geen blijk heeft gegeven van authentieke kennis van het functioneren van het nachtleven voor homoseksuele mannen in [plaats] . Dat de mogelijkheden voor het aangaan van activiteiten met homoseksuele mannen in Oeganda beperkt zijn en dat de eiser een partner in Oeganda had waardoor hij geen behoefte had aan homoseksuele activiteiten, heeft verweerder daarvoor niet als een rechtvaardiging hoeven zien.
Gebeurtenissen in Oeganda
40. Nu verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de gestelde homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig is, heeft verweerder in het verlengde hiervan de daaruit voortvloeiende problemen in Oeganda niet geloofwaardig kunnen achten. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen vinden dat uit een filmpje op You Tube geplaatst op 11 september 2018 blijkt dat eiser, anders dan hij heeft verklaard, in 2015 niet is gescheiden van [I] , maar dat hij op dat moment nog met deze vrouw is gehuwd. Verweerder heeft de verklaringen van eiser daarvoor onvoldoende kunnen vinden. Verweerder heeft bij de ongeloofwaardigheidsbeoordeling verder kunnen betrekken dat eiser tijdens het aanvullend gehoor geen goed antwoord heeft kunnen geven op de vraag hoe hij erin zou zijn geslaagd om zijn homoseksualiteit te combineren met zijn positie als een van de hoogste politiecommandanten van [plaats] en de vervolging van homoseksuelen in Oeganda. Verweerder heeft dat vreemd kunnen vinden nu eiser ook heeft verklaard dat veel van zijn collega’s en superieuren op de hoogte zouden zijn geweest van zijn homoseksualiteit. Verweerder heeft het tot slot vreemd kunnen vinden dat eiser tot aan zijn vertrek uit Oeganda in zijn eigen woning in [plaats] heeft kunnen verblijven, terwijl er een arrestatiebevel tegen hem zou zijn uitgevaardigd. Dat eiser in zijn woning was ondergedoken heeft verweerder gelet daarop niet aannemelijk hoeven vinden, temeer daar er op dat moment al maandenlang bijzonder veel aandacht voor zijn zaak bestond in de Oegandese media.
Artikel 3 EVRM
41. Gezien de ongeloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele relatie heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarom een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
42. Eiser voert verder aan dat hij bij terugkeer naar Oeganda een reëel en voorzienbaar risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM omdat hij op een dodenlijst staat. Uit een artikel van de monitor van 24 oktober 2018 blijkt volgens eiser dat de politie deze anonieme dodenlijst, waar ook eisers naam op staat, onderzoekt. Eiser
verwijst verder naar een artikel in The Spy van [artikel] waarin staat dat de openbaar aanklager eiser dood of levend wil laten arresteren en dat elke politieagent of burger eiser kan arresteren. Het artikel vermeldt dat ‘The extension of his warrant of arrest followed failure by prosecution to execute his arrest and have him delivered to court to answer allegations of abuse of office, embezzlement, obtaining money by false pretense and kidnap’. Eiser wijst ook op een facebookbericht van 27 mei 2019 van [J] en de geplaatste reacties daaronder van mensen. Eiser stelt dat hij door deze mensen in Oeganda te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
43. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oeganda een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Niet is gebleken dat de Oegandese autoriteiten en/of anderen actie hebben ondernomen naar aanleiding van de anonieme dodenlijst. Over de artikelen in The Spy en op facebook merkt de rechtbank op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk door de Oegandese autoriteiten wordt gezocht en/of dat hij van de mensen die hun reacties onder het facebookbericht hebben geplaatst, daadwerkelijk heeft te vrezen. Uit het facebookbericht blijkt ook dat de alle aanklachten tegen eiser zijn ingetrokken. Over eisers verklaring dat hij wordt beschuldigd van deelname aan de verijdelde coup in 2016 door Koreaanse zakenlieden oordeelt de rechtbank dat daargelaten de vraag of deze verklaring geloofwaardig is, het hier gaat om een commuun delict, waarvan onduidelijk is of eiser daarvoor strafrechtelijk vervolgd zal worden door de Oegandese autoriteiten. Dit levert daarom geen artikel 3 EVRM-risico op. Dat eiser - zoals hiervoor ook al aangehaald - tot aan zijn vertrek uit Oeganda in zijn eigen woning in [plaats] heeft kunnen verblijven, terwijl er een arrestatiebevel tegen hem zou zijn uitgevaardigd, duidt er evenmin op dat eiser bij terugkeer naar Oeganda een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
44. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn persoonlijke gedrag een actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft hem daarom ten onrechte een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
45. Het Hof van Justitie heeft in het arrest van 2 mei 2018 in de zaak K. en H.F.23 uiteengezet hoe er met dit criterium moet worden omgegaan bij vreemdelingen op wie artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. In dit arrest is geoordeeld dat de enkele aanwezigheid van een persoon op wie artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is niet automatisch voldoende is om een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging aan te nemen (punt 51). Er dient rekening te worden gehouden met de aspecten die bij de 1(F)-tegenwerping zijn betrokken, in het bijzonder de aard en de ernst van de verweten gedragingen, de mate van persoonlijke betrokkenheid en het eventuele bestaan van strafuitsluitingsgronden (punt 54). Dit geldt eens temeer indien een strafrechtelijke veroordeling ontbreekt (punt 55). Stellig relevant is het tijdsverloop sinds de verweten gedragingen (punt 58). Beoordeeld dient te worden of van het persoonlijke gedrag nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat, waarbij rekening moet worden gehouden met de

23.ECLI:EU:C:2018:296.

specifieke historische en maatschappelijke context waarin de verweten gedragingen zich hebben afgespeeld en met het eventuele recidiverisico (punt 60). Het bestaan van een bedreiging zoals bedoeld in het Unierechtelijke openbare orde-criterium moet worden vastgesteld op basis van een beoordeling door de bevoegde instanties van het gastland van het persoonlijke gedrag van de betrokken persoon, waarbij rekening moet worden gehouden met alle voornoemde aspecten, met name om uit te maken of uit het gedrag van de betrokkene blijkt dat hij nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het VEU24 bedoelde fundamentele waarden aantast en dat daardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord (punt 66). Daarnaast heeft het Hof van Justitie overwogen dat een maatregel waarbij het recht op vrij verkeer wordt beperkt slechts gerechtvaardigd kan zijn indien het evenredigheidsbeginsel is geëerbiedigd (punt 61).
14. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 22 november 201925 en 16 december 202026 de betekenis van het arrest K. en H.F. voor het Nederlands bestuursrechtelijk stelsel uiteengezet. De Afdeling heeft overwogen dat niet langer kan worden gehandhaafd dat de toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag automatisch tot het oordeel leidt dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt. De vreemdeling die betoogt dat hij geen actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde (meer) is moet ter onderbouwing hiervan omstandigheden aanvoeren met betrekking tot zijn gedrag en houding ná het plegen van de 1(F)-misdrijven en waaruit volgens hem blijkt dat hij zijn leven ná het plegen van die misdrijven heeft verbeterd. Vervolgens ligt het op de weg van verweerder om aan de hand van die in de bestuurlijke fase verzamelde gegevens een individuele beoordeling te maken waarbij de in punt 66 van het arrest K. en H.F. genoemde omstandigheden kenbaar worden betrokken. Verweerder moet zodanig motiveren waarom hij van mening is dat de vreemdeling nog steeds een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt dat de bestuursrechter in staat wordt gesteld om een grondige toetsing te verrichten.
46. Verweerder heeft in het voornemen dat bij de bestreden besluiten is gehandhaafd de volgende motivering gegeven. Eiser heeft voor zijn komst naar Nederland zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, te weten misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Dit zijn zeer ernstige misdrijven die, indien zij hier te lande zouden zijn gepleegd, de rechtsorde aanzienlijk zouden hebben geschokt. Voorts zijn het misdrijven die in strijd zijn met artikel 2 van het VEU en in strijd met artikel 3 van het Handvest27 (het recht op menselijke integriteit) en artikel 4 van het Handvest (het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen). De misdrijven waarmee eiser in verband gebracht wordt, worden derhalve ook internationaal gezien als zeer ernstige misdrijven. Deze misdrijven worden bovendien als dermate ernstig aangemerkt dat de gevolgen daarvan niet verjaren. Ook hebben de misdrijven slechts twee jaar geleden voor het laatst plaatsgevonden, zodat niet kan worden gesproken van lang tijdsverloop. Voorts wordt overwogen dat de actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving in dit geval niet alleen bestaat uit de angst voor mogelijke recidive, maar uit de aanwezigheid van eiser op het grondgebied van Nederland. Tijdsverloop maakt deze bedreiging niet minder actueel. De eerder
24 Verdrag betreffende de Europese Unie.
27 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
genoemde fundamentele belangen, doch ook het voorkomen van maatschappelijke onrust en het belang van de internationale betrekkingen, hebben een zeer langdurig karakter. Eiser heeft in de gehoren geen blijk gegeven dat hij bereid is om enige rekenschap af te leggen over de door hem begane misdrijven. Dit geeft aanleiding te concluderen dat eiser geen afstand heeft genomen van de gepleegde misdrijven en dat hij zich niet geconformeerd heeft aan de waarden van de Nederlandse rechtsorde. Door deze houding blijft eiser een bedreiging voor de openbare orde vormen.
47. Gezien de hiervoor gegeven motivering heeft verweerder de door het Hof van Justitie in het arrest K. en H.F. genoemde aspecten kenbaar betrokken in zijn besluitvorming en daarmee niet alleen heeft gekeken naar de 1(F)-tegenwerping. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde.
48. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
49. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzitter, en mr. B. Fijnheer en mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
02 september 2021
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.