ECLI:NL:RBDHA:2021:12199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-loonaanvullingsuitkering in het kader van ME/CVS

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster, die lijdt aan ME/CVS. De werkneemster was sinds 1984 in dienst bij de werkgever en was uitgevallen met vermoeidheidsklachten. De rechtbank heeft de besluiten van de minister van Buitenlandse Zaken en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld, waarbij de werkneemster per 8 mei 2017 meer arbeidsgeschikt werd geacht dan voorheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster per 8 mei 2017 gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, maar dat de WGA-loonaanvullingsuitkering niet gewijzigd hoefde te worden. De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige benoemd, die de werkneemster heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat de beperkingen die aan de werkneemster zijn toegeschreven, correct zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen van zowel de werkneemster als de werkgever ongegrond verklaard, omdat de deskundige en de verzekeringsarts b&b de situatie van de werkneemster adequaat hebben beoordeeld. De rechtbank heeft benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid moet steunen op objectieve medische gegevens en dat de subjectieve ervaringen van de werkneemster niet doorslaggevend zijn voor de vaststelling van haar beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/4005 en SGR 19/4498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres in SGR 19/4498, hierna: werkneemster

(gemachtigde: mr. I. Winia),
de minister van Buitenlandse zaken,te Den Haag, eiser in SGR 19/4005, hierna: werkgever
(gemachtigde: mr. E.M. Viergever-van Mourik en arts-gemachtigde: drs. J.R.M. Blekemolen),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).
Werkneemster en werkgever hebben als derde-partij deelgenomen aan de procedure SGR 19/4005 respectievelijk SGR 19/4498.

Procesverloop

In het besluit van 8 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat werkneemster per 8 mei 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 45,30%. De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) die loopt tot en met 1 februari 2019, wijzigt echter niet.
In het besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van zowel werkneemster als werkgever ongegrond verklaard.
Werkneemster en werkgever hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Bij brief van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank partijen bericht dat een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige wordt benoemd. De door de rechtbank benoemde verzekeringsarts K. Rammeloo (de deskundige) heeft op 20 oktober 2020 een rapport uitgebracht. Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
De reacties van werkneemster en werkgever zijn voorgelegd aan de deskundige. Zij heeft hierop gereageerd bij brieven van 27 januari 2021 en 23 februari 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld. Werkneemster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door arts-gemachtigde drs. J.R.M. Blekemolen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1.1
Werkneemster is sinds 1984 in dienst bij werkgever. Zij was laatstelijk werkzaam als secretarieel medewerkster op DAF (directie Afrika) voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 21 september 2011 is werkneemster uitgevallen met vermoeidheidsklachten. Bij haar is de diagnose ME/CVS gesteld. Per 18 september 2013 heeft verweerder aan werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Per 1 september 2014 verrichtte werkneemster aangepast secretarieel werk voor 20 uur per week bij de werkgever. Voor de resterende 16 uur heeft werkneemster ontslag gekregen. Verweerder heeft de loongerelateerde WGA-uitkering per 18 oktober 2016 beëindigd en aan werkneemster een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2
Met de brief van 7 augustus 2018 heeft werkgever aan verweerder verzocht om een medische herbeoordeling. Werkneemster was namelijk per 8 mei 2017 gedeeltelijk, voor 4 uur per week, uitgevallen voor haar aangepaste werk, waarna zij per 18 december 2017 volledig is uitgevallen. Sindsdien heeft zij niet meer gewerkt. Volgens de bedrijfsarts van werkgever zijn er geen arbeidsmogelijkheden meer voor werkneemster en is er sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
2.1
Na een herbeoordeling heeft verweerder het primaire besluit genomen. Werkneemster is per 8 mei 2017 minder arbeidsongeschikt geacht dan voorheen. Dit heeft tot gevolg dat de hoogte van haar WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 februari 2019 wordt aangepast. Zowel werkneemster als werkgever hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.2
In de bezwaarfase heeft werkgever onderzoek laten doen door revalidatiearts R.C.J. Zondervan, werkzaam bij DC VerzuimDiagnostiek. Deze revalidatiearts heeft bij werkneemster een medisch onderzoek verricht. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 21 december 2018.
2.3
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat werkneemster per 8 mei 2017 geschikt is voor het verrichten van haar aangepaste secretariële werk voor 20 uur per week. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt op basis van dit werk 45,30%. Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 25 maart 2019 die een medisch onderzoek heeft verricht. Deze arts ziet geen medische grond voor de door werkneemster geclaimde achteruitgang in mei 2017 en/of daarna. Hij vindt de beperkingen die bij de eerdere beoordeling in 2013 zijn geduid en in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 augustus 2013 zijn vastgelegd, onverminderd van toepassing. Deze beperkingen heeft hij vastgelegd in de FML van
26 maart 2019. Daarnaast heeft verweerder zich gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 27 mei 2019. De arbeidsdeskundige b&b is hierin, met inachtneming van de FML, tot de conclusie gekomen dat werkneemster onverminderd in staat is om haar aangepaste werk te verrichten.
Standpunten van partijen.
3.1
Werkneemster kan zich in het bijzonder niet verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts b&b. Zij vindt dat haar klachten in 2017 wel zijn toegenomen en dat haar beperkingen fors zijn onderschat. Ook vindt zij dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom niet meer in staat is om haar aangepaste werk bij de werkgever te verrichten.
3.2
Werkgever bepleit dat vanwege de jarenlange ME/CVS waarvan bij werkneemster sprake is, de kans op herstel van arbeidsvermogen bij werkneemster nihil is te achten. De beperkingen als gevolg van de ME/CVS zijn niet verenigbaar met haar functioneren in het eigen werk. In dat verband wijst werkgever op het rapport van revalidatiearts Zondervan. Ook is medische informatie overgelegd, waaronder de brieven van cardioloog F.C. Visser van 24 maart 2019 en 8 juni 2019 en een brief van cardioloog C.M.C. van Campen van
3 november 2019. De arts-gemachtigde van werkgever heeft een inspanningsonderzoek laten verrichten door het CVS/ME Medisch Centrum, waarbij een kanteltafeltest en een ergospirometrie test is verricht. De resultaten hiervan staan vermeld in het rapport van
21 april 2020. Ook is van de zijde van werkgever het advies van de Gezondheidsraad over ME/CVS van 19 maart 2018 overgelegd.
De werkgever hecht met name belang aan de uitslag van het tot twee keer toe herhaalde fietsergometrisch onderzoek waarbij door cardioloog Visser een maximale zuurstofopname van 8ml/kg/min is vastgesteld, wat overeenkomt met 2,2 MET. De arts-gemachtigde heeft uiteengezet dat deze objectieve meting van de belastbaarheid van werkneemster aantoont dat secretarieel werk voor haar niet meer haalbaar is.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van deze beroepsgronden nadere rapporten van de verzekeringsarts b&b van 12 augustus 2019 en 21 april 2020 overgelegd. In die rapporten heeft de verzekeringsarts b&b uiteengezet dat hij in de door werkgever overgelegde medische informatie geen aanleiding ziet om een ander standpunt in te nemen.
De conclusie van de deskundige en de reactie op haar rapporten.
5. Omdat bij de rechtbank enige twijfel was gerezen over de juistheid van de medische beoordeling van verweerder, heeft de rechtbank een deskundige benoemd. De deskundige K. Rammeloo heeft het dossier bestudeerd, werkneemster onderzocht en haar bevindingen vastgelegd in een rapport. In dit rapport is uiteengezet dat bij werkneemster rond 8 mei 2017 sprake is van CVS/ME. Werkneemster voldoet aan de daarbij geldende diagnostische criteria. De deskundige heeft in het rapport uiteengezet welke beperkingen bij werkneemster van toepassing zijn. Deze beperkingen corresponderen met de beperkingen die staan vermeld in de FML. Er is geen reden om meer of zwaardere beperkingen voor werkneemster vast te stellen dan de verzekeringsarts b&b heeft gedaan in de FML van
26 maart 2019.
6. Verweerder heeft in reactie op het rapport van de deskundige verzocht om de beroepen van werkneemster en werkgever ongegrond te verklaren.
7. Werkneemster en werkgever kunnen zich niet verenigen met de conclusies van de deskundige.
7.1
De gemachtigde van werkneemster heeft in reactie op het rapport naar voren gebracht dat de deskundige ten onrechte niet heeft onderkend dat de klachten van werkneemster in de loop van de jaren zijn toegenomen. De verslechtering van de medische situatie van werkneemster is door verschillende artsen, waaronder haar huisarts, onderkend. Ten onrechte is door de deskundige niet ingegaan op de inspanningsonderzoeken die zijn verricht door cardioloog Visser en het ME/CVS Medisch Centrum.
Werkneemster heeft aanvullend ook diverse opmerkingen gemaakt en kanttekeningen geplaatst waaruit volgt dat zij het niet eens is met de conclusie van de deskundige.
7.2
De arts-gemachtigde van werkgever stelt dat de deskundige ten onrechte niet ingaat op de aangedragen argumenten uit de inspanningsfysiologie. Hij heeft in dit verband nogmaals verwezen naar de resultaten van de fietsergometrische onderzoeken die zijn verricht door cardioloog Visser en het CVS/ME Medisch Centrum en de maximale zuurstofopname die hierbij is vastgesteld. De arts-gemachtigde volhardt in zijn standpunt dat sprake is van een objectieve meting van de belastbaarheid van werkneemster die aantoont dat secretarieel werk niet meer haalbaar voor haar is.
8.1
De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op het commentaar van werkneemster en werkgever. Zij benadrukt in haar aanvullende rapport dat zij de klachten van eiseres niet ontkent. Ook de diagnose staat niet ter discussie. Zij wijst op haar rol als verzekeringsarts. Die rol komt er op neer dat zij de beperkingen in relatie tot ziekte vaststelt op basis van consistente medische bevindingen. De klachten vormen daarbij het uitgangspunt. Het is vervolgens aan haar om deze op inzichtelijke, toetsbare en reproduceerbare wijze te vertalen naar beperkingen. Op vele aspecten zijn beperkingen aangenomen. Werkneemster mag daaruit opmaken dat haar klachten en ziekte erkend zijn. Deze klachten leiden immers tot het aannemen van beperkingen in de belastbaarheid. De aanvullingen en opmerkingen van werkneemster en haar gemachtigde leiden niet tot een andere conclusie.
8.2
De deskundige heeft ook gereageerd op de opmerkingen van de arts-gemachtigde van werkgever over de zuurstofmetingen die bij werkneemster zijn verricht. De deskundige wijst er op dat in de FML rekening is gehouden met een beperkte energetische belastbaarheid op grond van de ziekte ME/CVS. Werkneemster kan gemiddeld ongeveer vier uur per dag, twintig uur per week werken. Hiermee wordt in ruim voldoende mate rekening gehouden met de aanhoudende vermoeidheid en post-inspanningsmoeheid, zeker nu inhoudelijk het gevraagde werk niet (energetisch) belastend is.
Oordeel van de rechtbank.
9. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op 8 mei 2017 bij werkneemster sprake is van CVS/ME. Ook de deskundige is hiervan uitgegaan. De vraag die in deze zaken centraal staat is of verweerder in de FML van 26 maart 2019 de beperkingen van werkneemster met het oog op het verrichten van arbeid op die datum juist heeft vastgesteld.
10. Volgens vaste rechtspraak [1] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een (in principe) beslissend advies te geven.
11.1
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundige heeft werkneemster onderzocht en zij had de beschikking over alle in deze zaken beschikbare medische informatie. Ook heeft zij bij de beoordeling van de belastbaarheid van werkneemster, het verzekeringsgeneeskundig protocol CVS gehanteerd. Het rapport van de deskundige, gelezen in samenhang met de nadere toelichtingen die zij naar aanleiding van het commentaar van werkneemster en de werkgever heeft gegeven in de aanvullende rapportages van 27 januari 2021 en
23 februari 2021, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en de conclusies komen de rechtbank voldoende overtuigend voor.
11.2
Wat van de kant van werkneemster en werkgever is aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de conclusies van de deskundige. Uit haar rapport blijkt duidelijk dat de beperkingen die zij van toepassing acht, een rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg zijn van de klachten die bij werkneemster verband houden met ME/CVS. De deskundige beschouwt deze aandoening als objectiveerbare gezondheidsproblematiek. Niettemin vindt zij dat verweerder de belastbaarheid van werkneemster juist heeft ingeschat. De deskundige heeft kennis genomen van de reacties van werkneemster en werkgever op haar rapport en daarop gereageerd. De rechtbank vindt dat de deskundige op heldere wijze heeft gemotiveerd waarom die reacties geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen over de vastgestelde belastbaarheid van werkneemster. Uit de rapporten van de deskundige blijkt dat zij kennis heeft genomen van de fietsergometrische onderzoeken die zijn verricht en de hieraan gekoppelde zuurstofopname die bij eiseres rond de 2,2 MET is. De rechtbank leidt uit de rapportage van de deskundige af dat zij hiermee rekening heeft gehouden, in die zin dat bij werkneemster is uitgegaan van een beperkte energetische belastbaarheid, waarbij een urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week is aangewezen. De rechtbank volgt het standpunt van de deskundige dat hiermee in ruim voldoende mate rekening is gehouden met de aanhoudende vermoeidheid en post-inspanningsmoeheid waarvan bij werkneemster sprake is. De rechtbank acht hierbij van belang dat de inspanning die moet worden geleverd bij een fietsergometrisch onderzoek niet kan worden vergeleken met arbeid die wordt verricht binnen de kaders van de voor werkneemster door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. Dit oordeel wordt bevestigd in vaste rechtspraak. [2]
11.3
Gelet op het oordeel van de deskundige moet het er voor worden gehouden dat in de door de verzekeringsarts b&b vastgestelde FML een juiste beschrijving is gegeven van de beperkingen van werkneemster voor het verrichten van arbeid.
11.4
De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 27 mei 2019 aan de hand van genoemde FML toereikend gemotiveerd dat werkneemster geschikt moet worden geacht voor het laatstelijk door haar verrichte aangepaste secretariële werk bij de werkgever.
12. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat zij begrip kan opbrengen voor het standpunt van werkneemster, die heeft bepleit dat er naar haar klachten wordt gekeken zoals zij deze ervaart, en dat wordt erkend dat deze voor haar een veel grotere belemmering vormen dan verweerder aanneemt. Verweerder kan echter bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit de vastgestelde diagnose ME/CVS alleen rekening houden met de beperkingen die op basis van objectieve medische maatstaven door artsen aan die ziekte worden toegeschreven. Hieruit volgt dat de rechtbank geen doorslaggevende betekenis kan hechten aan de visie van eiseres met betrekking tot de beperkingen die zij als gevolg van ME/CVS ervaart.
Conclusie
13. Vergelijking van het inkomen dat werkneemster met haar aangepaste secretariële werk zou kunnen verdienen met het voor haar van toepassing zijnde maatmanloon, leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 45,3%. Verweerder heeft dan ook terecht beslist dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering van werkneemster die loopt tot en met
1 februari 2019, niet wijzigt.
14. De beroepen van werkneemster en werkgever zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3822).
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4513.