Overwegingen
1. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [1976] . Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij uit een streng islamitische familie komt. Een familielid van eiseres, [A] , die zij in Iran twee keer per week zag, is in 2016 verhuisd naar Nederland. Na het vertrek van [A] spraken zij elkaar ongeveer een keer per week of een keer in de twee weken. [A] heeft eiseres verteld over het christendom en heeft er op aangedrongen dat eiseres mee zou doen aan bijbellessen via Skype. Eiseres heeft vanaf januari 2018 meegedaan aan deze lessen. Eiseres stelt vanaf juli 2018 in Iran te zijn bekeerd tot het christendom. Eiseres heeft verder verklaard dat zij op een
dag in een bijbelles zat via Skype, toen de broer van haar man het huis binnenkwam. Hij heeft gezien dat eiseres meedeed aan een bijbelles en heeft haar vervolgens afgeperst en gedreigd om aan de familie van eiseres te vertellen dat zij bijbellessen volgde. Eiseres wilde op een gegeven moment niet meer geld betalen aan de broer van haar man. Zij heeft toen haar man voorgesteld om voor kerst op reis te gaan. Zij heeft haar man vervolgens in Nederland over haar probleem met zijn broer verteld. Haar man werd boos en is toen teruggegaan naar Iran. De broer van haar man heeft aan de familie van eiseres verteld dat zij bijbellessen volgde. De oom van eiseres is een invloedrijke man met connecties binnen de Iraanse overheid, waardoor zij nu niet meer terug kan naar Iran. Eiseres wordt bedreigd door haar oom.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- bekering tot het christendom;
- problemen vanwege bekering tot het christendom.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig zijn. De bekering tot het christendom en de gestelde problemen in Iran acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een diep gewortelde innerlijke overtuiging om zich tot het christendom te bekeren. Eiseres laat enige kennis van het christendom zien, maar maakt deze niet persoonlijk. Ook weet eiseres de activiteiten die zij onderneemt voor haar nieuwe geloof niet persoonlijk te maken. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar bekering en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig heeft geacht.
5. Verweerder heeft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering gebaseerd op de openbare Werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen (WI 2019/18). De rechtbank zal wat is opgenomen in WI 2019/18 als uitgangspunt nemen bij de beoordeling. Volgens paragraaf 3.1 van WI 2019/18 richt verweerder zich, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, op de drie volgende elementen:
De motieven voor en het proces van bekering;
De kennis van het nieuwe geloof, en;
De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door haar verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen
verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt daarbij betrokken.
Volgens WI 2019/18 toetst verweerder of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering.
De motieven voor en het proces van bekering
6. Verweerder heeft aan eiseres tegengeworpen dat zij geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over haar eigen ervaringen en persoonlijke beleving met betrekking tot het proces van en motieven voor de bekering. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop zij christen is geworden. Verweerder heeft verder overwogen dat eiseres geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over welke persoonlijke aspecten hebben geleid tot haar overgang naar het christendom. Eiseres stelt dat het verplicht is om in het christendom te evangeliseren en mensen te helpen. Merkwaardig is dat eiseres zich graag zou schikken naar de verplichtingen in het christendom, terwijl zij stelt zo tegen de dwang en verplichtingen van de islam te zijn. Verder is er geen sprake van een weloverwogen keuze voor haar nieuwe religie nu eiseres slechts summier onderzoek heeft verricht naar het christendom, en zij slechts na een aantal Skype lessen zich beschouwde als christen. Eiseres heeft verder wisselend verklaard over het moment dat zij begon met het volgen van de bijbellessen via Skype. Ook heeft eiseres summier verklaard over de inhoud van bijbellessen zelf, terwijl zij stelt eens per week tot aan juli 2018 en twee tot drie keer per week na juli 2018 deze bijbellessen te hebben gevolgd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt waarom deze lessen haar persoonlijk aantrokken. Ook over de effecten van de gestelde bekering blijft eiseres hangen in oppervlakkige verklaringen. Daarnaast heeft eiseres oppervlakkig
verklaard over haar behoefte om direct contact te hebben met god, wat zij niet kon in de islam.
7. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte tijdens het aanmeldgehoor heeft doorgevraagd op haar religie. Het aanmeldgehoor dient immers enkel om te bezien of een andere land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op grond van de Dublinverordening. In het aanmeldgehoor mag niet worden gevraagd naar asielmotieven. Uit de geldende regelgeving is ook niet gebleken dat verweerder bij het aanmeldgehoor mag doorvragen op de religie van een asielzoeker, te meer nu het overgrote deel van asielzoekers uit Iran een asielaanvraag indient op grond van religie. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel, het fair play beginsel en het beginsel van détournement de pouvoir.
8. Eiseres voert voorts aan dat een van de redenen van haar bekering de onvrede betreft over de positie van de vrouw in de islam. Eiseres heeft hier niet – zoals verweerder stelt – summier over verklaard. Eiseres heeft verder uitvoering verteld over de dwang die zij heeft ervaren vanuit de islam. Verweerder heeft dit ten onrechte miskend. Dat de verklaringen over de positie van de vrouw binnen de islam en de opgelegde verplichtingen niet overtuigen als motief om zich te bekeren tot een ander religie waarin ook verplichtingen gelden en dat eiseres kon volstaan met afstand nemen van de islam, is onvoldoende gemotiveerd. Onduidelijk is waar verweerder dit standpunt op heeft gebaseerd. Verweerder heeft bovendien miskend dat in de godsdienst die men van huis uit heeft meegekregen de ervaren dwang een reden kan zijn om zich af te wenden van de godsdienst. Eiseres voert
verder aan dat verweerder ten onrechte de angst voor Allah niet als motief voor bekering heeft aangemerkt. Eiseres verwijst in dit kader naar de brochure van de stichting [stichting] .
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het aanmeldgehoor naar de religie van eiseres heeft gevraagd, maar daarop niet heeft doorgevraagd. In antwoord op de vraag wat haar religie is, antwoordde eiseres:
“Ik was moslim. Ik ben sinds anderhalf jaar
christen.”Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres in het aanmeldgehoor mogen vragen naar haar religie als onderdeel van haar identiteit. Zij heeft zelf gereageerd met de opmerking dat zij sinds anderhalf jaar christen is. Verweerder heeft dus niet gevraagd naar asielmotieven. Verweerder heeft eiseres in het voornemen dan ook mogen confronteren met de het feit dat haar verklaring op 19 januari 2019 dat zij sinds anderhalf jaar christen is niet strookt met haar verklaring in het nader gehoor dat zij sinds juli 2018 bekeerd is. Zij heeft dit immers zelf ongevraagd naar voren gebracht. Dat eiseres niet naar haar religie gevraagd mocht worden omdat veel asielzoekers uit Iran een asielaanvraag indienen op grond van hun religie, volgt de rechtbank niet.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over haar motieven voor en het proces van bekering. Verweerder heeft aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop zij is bekeerd. Zoals in rechtsoverweging 9 al vermeld, heeft eiseres tijdens het aanmeldgehoor op 19 januari 2019 verklaard dat zij al anderhalf jaar christen is, terwijl zij tijdens het nader gehoor heeft verklaard pas in juli 2018 te zijn bekeerd. Niet valt in te zien hoe eiseres eerst stelt halverwege 2017 bekeerd te zijn, maar op een ander moment stelt dat zij pas een half jaar later überhaupt in aanraking is gekomen met het christendom. In de zienswijze heeft eiseres verklaard dat dit een vertaalfout betreft, maar verweerder mocht meewegen dat zij dit niet in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor heeft gewijzigd.
Verder heeft verweerder zich voorts op het standpunt mogen stellen dat eiseres geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de persoonlijke aspecten die haar hebben geleid tot haar overgang naar het christendom. Verweerder mocht daarbij meewegen dat eiseres niet heeft kunnen uitleggen dat aan het christendom verbonden verplichtingen haar niet tegenstonden, terwijl ze had verklaard dat haar onvrede met de islam voor een belangrijk deel zijn oorzaak vond in de verplichtingen die uit de islam voortvloeien.
Verweerder heeft verder ook mogen meewegen dat niet valt in te zien dat eiseres zichzelf na slechts een aantal Skypelessen beschouwde als christen, zonder dat zij de bijbel zelf had gelezen of op andere wijze informatie had vergaard over het christendom. Verweerder heeft ook aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij wisselende verklaringen heeft afgelegd over wanneer zij is begonnen met de bijbellessen. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres meerdere malen verklaard dat zij hiermee in januari 2018 is begonnen, terwijl in de correcties en aanvullingen op het gehoor is aangegeven dat eiseres eerst twee maanden heeft getwijfeld, voordat zij is gaan meedoen met de bijbellessen. Verweerder heeft tot slot mogen tegenwerpen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom de bijbellessen haar persoonlijk aantrokken. Eiseres heeft slechts in algemene termen aangegeven wat haar aantrok in de bijbellessen, ze spreekt over ´liefde´, ´geduld´ en ´een goed gevoel’, maar eiseres heeft niet uitgelegd hoe zij die termen voor haar persoonlijk invult. De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
Problemen naar aanleiding van de bekering
11. Verweerder heeft overwogen dat de problemen die eiseres stelt te hebben ondervonden naar aanleiding van haar bekering niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft in dit kader allereerst overwogen dat de bekering van eiseres niet geloofwaardig is geacht. Daarnaast wordt overwogen dat het weinig aannemelijk is dat eiseres een bijbelles via Skype bijwoont, terwijl zowel haar man en de broer van haar man aanwezig (kunnen) zijn. Niet valt in te zien dat eiseres dit risico zou nemen. De stelling van eiseres in de zienswijze dat haar man en broer onverwacht thuis kwamen is niet aannemelijk, nu dit niet valt te rijmen met de verklaring van eiseres dat haar man en zijn broer in de parkeergarage de auto aan het schoonmaken waren. Ook is het merkwaardig dat de broer van de man van eiseres haar zou hebben afgeperst voor geld, nu eiseres huisvrouw was en zelf geen inkomen had. Niet is gebleken waar eiseres het geld vandaan zou hebben gehaald, behoudens bij haar man, om aan de eis van de broer te voldoen. Verder heeft eiseres pas zestien dagen na aankomst in Nederland zich gemeld voor asiel, terwijl zij reeds in Iran bedacht had dat zij in Nederland haar man zou vertellen over haar bekering en haar problemen. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de noodzaak van bescherming, aldus verweerder.
12. Eiseres voert aan dat zij door haar bekering bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op schending in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiseres voert aan dat er volgens het EHRM niet te strikte bewijsstandaarden mogen worden aangelegd. Uit het arrest M.A. tegen Zwitserland sluit het Hof expliciet aan bij zijn bekende
benefit of the doubt-leerstuk. Het Hof sluit in deze uitspraak aan bij eerdere rechtspraak waarin werd uitgemaakt dat het asielrelaas slechts “
sufficiently credible” moet zijn. Het gaat daarbij om de “
overall credibility”. Daarvan is hier sprake. Eiseres doet verder een beroep op artikel 9 van het
EVRM. Terugkeer naar Iran zou een “
flagrant denial” van godsdienstvrijheid opleveren.
Eiseres beroept zich op de uitspraken van het EHRM inzake Razhagi v. Zweden en Z. and
T. v. United Kingdom.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de problemen naar aanleiding van de bekering van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen vinden dat de zwager van eiseres via haar geld van zijn broer, die hem altijd had geholpen, opeiste. Verweerder heeft mogen meewegen dat eiseres niet consistent heeft verklaard. Zij heeft in het schriftelijk gehoor verklaard dat haar broer in de garage de auto aan het schoonmaken was, terwijl dit ‘parkeren’ moest zijn en dat dit verkeerd is vertaald. Dit is immers niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Eiseres heeft haar gestelde problemen verder niet met objectief verifieerbare gegevens onderbouwd.
Verweerder heeft verder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij pas na zestien dagen in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder hoefde de verklaring van eiseres dat ze enkele dagen toeristische activiteiten heeft verricht, ze vervolgens in Duitsland met haar man heeft gepraat en ze nadat ze bedreigingen ontving is teruggekeerd naar Nederland om asiel aan te vragen, niet te volgen. Eiseres was al bij vertrek uit Iran van plan om het gesprek met haar echtgenoot aan te gaan. Zij had bij haar vertrek uit Iran kunnen bedenken dat het voor haar onmogelijk zou worden om terug te keren naar Iran.
Gelet op de ernst van de door eiseres gevreesde problemen, lag het op de weg van eiseres
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2 Europees Hof voor de Rechten van de Mens
3 Arrest van 18 november 2014 (appl. no. 52589/13).
4 Arrest EHRM van 11 maart 2003 (appl. no. 64599/01).
5 Arrest EHRM 28 februari 2006 (appl. no. 27034/05; JV 2006/274.
om meteen na haar aankomst in Nederland asiel aan te vragen.
14. Omdat verweerder het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, is er geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres een risico loopt op strijd met artikel 3 EVRM. In lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de rechtbank van oordeel dat van eiseres geen terughoudendheid kan worden verwacht wat het verrichten van bekeringsactiviteiten in het land van herkomst betreft, en uit het arrest T. tegen Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 28 februari 2006 kan niet worden afgeleid dat deze terughoudendheid niet mag worden verwacht van vreemdelingen teneinde een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling te voorkomen. Wel kan uit dit arrest worden afgeleid dat het in artikel 9 van het EVRM neergelegde recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst de Verdragsstaten er niet toe verplicht vreemdelingen bescherming te bieden reeds omdat dezen hun godsdienst in hun land van herkomst niet op gelijke wijze kunnen uitoefenen als in de Verdragsstaat waar om toelating is verzocht. Aldus staat artikel 9 van het EVRM er op zichzelf genomen niet aan in de weg dat verweerder terughoudendheid van eiseres mag verwachten. De beroepsgronden slagen niet.
15. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
16. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.