Overwegingen
1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Na kennisneming van de stukken en gelet op het feit dat overdracht van verzoeker aan Roemenië gepland staat op 28 januari 2021 om 09:25 uur, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Met het besluit van 4 oktober 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker, afkomstig uit Syrië, niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat de Roemeense autoriteiten op basis van het claimakkoord van 9 augustus 2018 verantwoordelijk zijn voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. Op 18 oktober 2019 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem,het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 juli 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard, de uitspraak van deze rechtbank vernietigd en het beroep van verzoeker alsnog ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft aan verzoeker daarna kenbaar gemaakt dat hij op 28 januari 2021 zal worden overgedragen aan de Roemeense autoriteiten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die bepaalt dat overdracht achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist.
5. Verzoeker voert als eerste aan dat het claimakkoord geldig was tot 9 februari 2019 en inmiddels is verlopen. Verzoeker kan alleen worden overgedragen als er een nieuw claimakkoord is. Daarnaast stelt verzoeker zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn is overschreden omdat niet hij maar verweerder in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van deze rechtbank. In artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening staat dat de betrokkene een rechtsmiddel kan instellen tegen het overdrachtsbesluit. Het instellen van het hoger beroep door verweerder schort de overdrachtstermijn niet op ten nadele van verzoeker, omdat artikel 29 van de Dublinverordening over het opschorten van de overdrachtstermijn verwijst naar artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening in zaken waarin een rechtsmiddel is aangewend door de betrokkene.
6. De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft op 1 april 2020in de voorgaande procedure een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat op het beroep en het hoger beroep is beslist. Het treffen van een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter heeft tot gevolg dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort totdat de ABRvS uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep in de desbetreffende zaak, ongeacht welke partij het verzoek heeft ingediend.De ABRvS heeft vervolgens bij uitspraak van 29 juli 2020 beslist op het hoger beroep. De overdrachtstermijn is dan ook aangevangen op 29 juli 2020 en verloopt op 29 januari 2021. Gelet op het voorgaande is de overdrachtstermijn op het moment van de geplande overdracht op 28 januari 2021 nog niet verlopen.
7. Verzoeker voert verder aan dat er geen overdracht kan plaatsvinden voordat er medisch onderzoek is verricht naar zijn gezondheidstoestand en zijn medische informatie is overgedragen aan de Roemeense autoriteiten. Verzoeker verwijst naar rechtsoverweging 5.1 van de uitspraak van de ABRvS van 29 juli 2020, waarin is bevestigd dat verweerder heeft toegezegd de Roemeense autoriteiten te zullen informeren over de bijzondere behoeften en omstandigheden van verzoeker en dat zijn overdracht kan worden opgeschort als blijkt dat de Roemeense autoriteiten daar niet aan kunnen voldoen. Niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan. Verzoeker verwijst in dit verband naar recente medische informatie.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat de ABRvS in rechtsoverweging 5.1 in de uitspraak van 29 juli 2020 heeft overwogen dat verweerder heeft toegezegd de Roemeense autoriteiten te zullen informeren conform artikel 32 van de Dublinverordening over de bijzondere behoeften en omstandigheden van verzoeker en dat zijn overdracht kan worden opgeschort als duidelijk is dat Roemenië daar niet aan kan voldoen. Uit de stukken is gebleken dat verweerder op 14 januari 2021 de Roemeense autoriteiten heeft geïnformeerd over de medische situatie van verzoeker ingevolge artikel 32 van de Dublinverordening. Daarin heeft verweerder opgenomen dat ten aanzien van verzoeker de indicatie bestaat dat hij slachtoffer is geweest van foltering of andere vorm van fysiek geweld en dat deze indicatie is gebaseerd op ‘self-assessment’. Dit bij de vraag of de indicatie van eigen verklaring of van medisch personeel afkomstig is. Verder staat in het stuk dat bij verzoeker sprake is van ‘mental complaints’. Ten aanzien van een behandeling heeft verweerder opgenomen ‘known at mental healthcare’. Verweerder heeft niet vermeld of verzoeker medicatie gebruikt. Tot slot heeft verweerder het volgende vermeld: ‘follow-up adviced on the mental complaints, preferably by a general practicioner and/or psychologist’.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter Roemenië onvoldoende geïnformeerd over de bijzondere behoeften en omstandigheden van verzoeker.
Uit de door verzoeker overgelegde stukken volgt dat hij sinds 22 november 2018 onder behandeling staat bij GGZ. Verzoeker is blijkens de stukken gediagnostiseerd met PTSS, geclassificeerd naar DSM-5. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit dus niet op basis van eigen verklaring is. Verzoeker heeft daarnaast aangegeven suïcidaal te zijn bij terugkeer naar Roemenië. Dit is in overeenstemming met informatie van de verpleegkundige behandelaar van verzoeker. Die geeft in een e-mail van 25 januari 2021 aan dat omdat verzoeker zich voorwaardelijk suïcidaal heeft geuit de aanname is dat bij een overplaatsing naar Roemenië sprake kan zijn van een noodsituatie. Verder blijkt uit de stukken dat er aan verzoeker verschillende medicijnen zijn voorgeschreven. Door de Roemeense autoriteiten niet te informeren over het voorgaande valt niet uit te sluiten dat bij overdracht van verzoeker aan Roemenië een medische noodsituatie op de korte termijn zal ontstaan. Daarnaast kunnen de Roemeense autoriteiten op basis van de informatie die verweerder heeft verstrekt niet beoordelen of zij aan de bijzondere behoeften en omstandigheden van verzoeker kunnen voldoen.
10. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat aan een belangrijke voorwaarde voor overdracht thans niet is voldaan en het bezwaar van 20 januari 2021 tegen de voorgenomen feitelijke overdracht een redelijke kans van slagen heeft. Omdat het voorgaande reeds leidt tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening laat de voorzieningenrechter de overige gronden onbesproken.
11. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Roemenië totdat op het bezwaar is beslist.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.