ECLI:NL:RBDHA:2021:11793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/8131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf van een jongvolwassene in het kader van familieleven

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een jongvolwassene, referent, en zijn familieleden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven tussen referent en zijn moeder, omdat referent in zijn eigen onderhoud was gaan voorzien. De rechtbank oordeelt echter dat dit standpunt niet houdbaar is. Volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet de beoordeling van familieleven niet alleen gebaseerd zijn op de financiële onafhankelijkheid van de jongvolwassene, maar ook op de feitelijke omstandigheden van de gezinsband. De rechtbank concludeert dat referent, ondanks zijn eigen inkomsten, nog steeds deel uitmaakt van het gezin van zijn moeder en dat er dus wel degelijk sprake is van beschermenswaardig familieleven. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8131
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1,

V-nummer: [#] ,

[eiser 1] , eiser 1,

V-nummer: [#]

[eiseres 2] , eiseres 2,

V-nummer: [#]

[eiser 2] , eiser 2,

V-nummer: [#] ,

[eiseres 3] , eiseres 3,

V-nummer: [#]
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Verweij, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ” afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen [naam] (referent).
Ter zitting heeft de rechtbank naar aanleiding van de reactie van verweerder op de beroepsgronden van eisers het onderzoek geschorst en is tussen partijen afgesproken dat verweerder op een drietal aspecten een nadere schriftelijke uiteenzetting zal geven en dat eisers hierop mogen reageren.
Verweerder heeft op 7 juni 2021 zijn reactie ingediend. Eisers hebben hier op 29 juni 2021 op gereageerd.
Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank daartoe van 11 augustus 2021, heeft verweerder op 25 augustus 2021 een nadere reactie ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens met toestemming van partijen op 21 september 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Referent is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiseres 1 is de moeder van referent en eiser 1 is zijn stiefvader. Eiseres 2 (hierna [eiseres 2] ) is de zus van referent, eiser 2 en eiseres 3 zijn geboren uit het huwelijk van eisers moeder en zijn stiefvader en dus de halfbroer en halfzus van referent [1] . Allen hebben de Syrische nationaliteit. De ouders van referent zijn gescheiden toen hij tien jaar oud was. Referent heeft behalve bij zijn moeder ook bij zijn oma in Syrië gewoond. Hij heeft verklaard dat het wonen bij zijn oma tegen zijn zin was en hij liever bij zijn moeder wilde blijven. In het huis van zijn moeder woonde hij ook samen met zijn (half)broer en (half)zussen en zijn stiefvader. De vader van referent woonde toen al in Libanon. Vanwege de oorlogssituatie in Syrië is referent in 2012 samen met zijn zus [eiseres 2] door zijn vader naar Libanon gehaald en is daar bij zijn vader gaan wonen. Ook over het vertrek naar Libanon heeft eiser verklaard dat dit geen vrijwillige keuze was. Referent heeft daar de eerste drie jaar, van zijn dertiende tot zijn zestiende, in de zomermaanden gewerkt. Op zijn zestiende heeft hij een eigen bedrijfje opgericht voor het organiseren van onder meer dansshows en kinderfeesten. De inkomsten daaruit fluctueerden en waren seizoensgebonden. In een slechte maand verdiende referent minder dan 200 dollar, maar in de zomer verdiende hij meer. Sinds de stiefvader van referent in 2017 zijn baan verloor, stuurde referent geld naar het gezin van zijn moeder dat daar afhankelijk van is. Referent bleef wonen bij zijn vader die hem onderhield (zijn vader betaalde de huur en het eten). Referent gebruikte het geld dat hij over hield om dingen, zoals een telefoon, te kopen of om naar een voetbalwedstrijd te gaan. Referent is uit Libanon vertrokken toen hij negentien jaar oud was. Toen hij in aankwam in Nederland heeft hij asiel gevraagd en is aan hem een asielvergunning verleend. Op 12 augustus 2019 heeft referent vervolgens gevraagd om overkomst van zijn moeder, stiefvader, halfbroer en (half)zusjes.

Waarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen?

2. Verweerder heeft de aanvragen primair afgewezen, omdat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] tussen referent en zijn moeder en haar gezin, omdat referent in zijn eigen onderhoud is gaan voorzien en daardoor geen aanspraak kan maken op het beleid over jongvolwassenen [3] . Maar zelfs als wel van familieleven moet worden uitgegaan, dan valt de belangenafweging volgens verweerder in het nadeel van eisers uit.
Ten aanzien van [eiseres 2] heeft verweerder wel familieleven aangenomen, omdat er hechte persoonlijke banden tussen haar en referent bestaan. Maar ook in haar geval valt de belangenafweging volgens verweerder in haar nadeel uit.
2.1
De rechtbank zal bij de beoordeling of verweerder de aanvragen op goede gronden heeft afgewezen, allereerst ingaan op de aspecten die zien op de band tussen referent en zijn moeder (wat ook van belang is voor de aanvragen van zijn stiefvader, stiefzus en stiefbroer). Vervolgens zal de rechtbank nog nader ingaan op de aanvraag van [eiseres 2] .
Jongvolwassene en bescherming familieleven: andere toets bij nareis ouders?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt [4] dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van familieleven tussen jongvolwassenen en hun ouders onderscheid moet worden gemaakt tussen situaties die vallen onder de nareisbepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn (de ouders vragen om overkomst van hun kinderen) en situaties die moeten worden beoordeeld op grond van artikel 8 EVRM (de jongvolwassene vraagt om overkomst van zijn ouders). Volgens verweerder dient bij de nareisbepalingen te worden getoetst of de jongvolwassene, die noodgedwongen niet meer bij zijn ouders woont, zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven [5] . Bij een aanvraag op grond van artikel 8 EVRM door een jongvolwassene die om overkomst van zijn ouders vraagt, ligt de nadruk meer op zelfstandigheid en zal in de belangenafweging rekening worden gehouden met de vluchtelingenachtergrond van de jongvolwassene.
3.1
De rechtbank volgt verweerder hierin niet, reeds omdat, zoals eisers ook hebben aangevoerd, verweerder niet heeft kunnen concretiseren of onderbouwen met verwijzing naar jurisprudentie van het Hof [6] of het EHRM [7] waar hij dit verschil in beoordeling van de gezinsband op baseert en bovendien uit het beleid en de werkinstructie in de nareis- en in de reguliere (8 EVRM) procedure uitdrukkelijk blijkt dat die beoordeling op dezelfde manier gebeurt. [8]
Heeft referent als jongvolwassene familieleven met zijn moeder?
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referent een jongvolwassene is en dat hij, ondanks het feit dat hij naar zijn vader in Libanon is gevlucht en daar is blijven wonen tot zijn vertrek naar Nederland, is blijven behoren tot het gezin van zijn moeder [9] .
Volgens verweerder is geen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen referent en zijn moeder, omdat referent in zijn eigen onderhoud is gaan voorzien. Verweerder baseert zich daarbij op het feit dat referent is begonnen met werken toen hij minderjarig was en die situatie heeft laten voortduren ruim nadat hij meerderjarig is geworden. Met het geld dat hij verdiende droeg hij volgens verweerder bij aan het inkomen van het gezin van zijn vader. Daarmee voorzag hij indirect in zijn eigen levensonderhoud. Verder ondersteunde referent met zijn inkomen zijn moeder en had hij nog voldoende geld over om ook voor zichzelf spullen te kopen. Het werk van referent kan, anders dan hij zelf stelt, niet worden gezien als bijbaan. Referent heeft 3,5 jaar lang een eigen bedrijf gehad. Referent had meerdere dansers die hij opdrachten gaf en heeft zelf verklaard dat hij er goed mee kon verdienen.
4.1
Eisers hebben deze conclusie van verweerder gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de beoordeling door verweerder niet in overeenstemming is met de door het EHRM geformuleerde uitgangspunten en de uitspraken van de Afdeling [10] naar aanleiding daarvan.
4.2 In het arrest Azerkane [11] vat het EHRM onder verwijzing naar haar eerdere arresten haar jurisprudentie over de toetsing van familieleven tussen jongvolwassenen en hun ouders als volgt samen:
64. In its case-law in immigration cases, the Court has laid down as a general rule that relationships between adult relatives do not necessarily attract the protection of Article 8 without further elements of dependency involving more than the normal emotional ties (…). However, it has not insisted on such further elements of dependency in a number of cases concerning young adults who were still living with their parents and had not yet started a family of their own (see Bouchelkia v. France, 29 January 1997, § 41, Reports 1997-I; Ezzouhdi v. France, no. 47160/99, § 26, 13 February 2001; Maslov, cited above, §§ 62 and 64; Osman v. Denmark, no. 38058/09, §§ 55-56, 14 June 2011; and Yesthla v. the Netherlands (dec.), no. 37115/11, § 32, 15 January 2019).
4.3
De rechtbank overweegt allereerst dat het “voorzien in eigen levensonderhoud’’ niet is terug te vinden in de omstandigheden die het EHRM in haar arresten meeweegt in haar beoordeling of sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen jongvolwassenen en hun ouders. Het EHRM hecht belang aan de omstandigheden dat de jongvolwassene nog deel uitmaakt van het gezin van zijn ouders, alleenstaand is en geen kinderen heeft. Uit de jurisprudentie volgt dat het gaat om een feitelijke beoordeling die vooral ziet op de vraag of ervan uit kan worden gegaan dat de jongvolwassene een eigen gezin heeft gesticht.
4.4
De rechtbank is met eisers van oordeel dat de conclusie van verweerder dat de eigen inkomsten van referent voldoende zijn om geen familieleven met zijn moeder aan te nemen, in ieder geval in deze zaak niet in overeenstemming is met de door het EHRM geformuleerde uitgangspunten. Daarvoor is allereerst van belang dat de ouders van referent zijn gescheiden en dat referent als gevolg van de oorlog in Syrië uit het gezin van zijn moeder naar het gezin van zijn vader in Libanon is gevlucht. Die bijzondere situatie is voor verweerder ook aanleiding geweest te concluderen dat niet kan worden tegengeworpen dat referent niet langer tot het gezin van zijn moeder behoort. Door de noodgedwongen vlucht is referent niet op zich zelf gaan wonen maar bij zijn andere ouder, zijn vader ingetrokken, die voor hem is gaan zorgen [12] . Ook blijkt niet van omstandigheden waaruit is af te leiden dat referent een eigen gezin heeft gesticht: hij is een alleenstaande zonder kinderen. Verder is uit het dossier af te leiden dat toen referent bij zijn vader woonde, zijn vader in zijn onderhoud is blijven voorzien door de huur en het eten van referent te betalen. Dat referent wat van zijn (wisselende) eigen inkomsten heeft afgegeven aan zijn vader en het verder heeft gebruikt om het gezin van zijn moeder te ondersteunen en spullen voor zichzelf te kopen, is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van al deze omstandigheden en de vaststelling van verweerder dat hij wel tot het gezin van zijn moeder is blijven behoren, onvoldoende om te concluderen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven tussen referent en zijn moeder.
4.5
De beroepsgrond slaagt. Het beroep is reeds hierom gegrond en het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Nu verweerder zich in het bestreden besluit ook, subsidiair, op het standpunt heeft gesteld dat indien wel sprake is van beschermenswaardig familieleven, de belangenafweging in het nadeel van eisers zou uitvallen, beoordeelt de rechtbank in het kader van finaliteit ook of verweerder deze belangenafweging in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft verricht. Daarbij zal de rechtbank de beroepsgronden van eisers van 24 december 2020, die per abuis niet aan de rechtbank zijn verzonden, maar zijn bijgevoegd bij de reactie van 29 juni 2021, betrekken.
Klopt de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM?
5. Ervan uitgaande dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, moet worden beoordeeld of met de afwijzing van de aanvraag een ‘fair balance’ is gevonden tussen aan de ene kant de persoonlijke belangen van eisers en referent bij een familieleven in Nederland en, aan de andere kant, het publieke belang van de Nederlandse regering bij het controleren van de immigratie.
5.1
In dat kader is allereerst van belang dat er voor referent een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Verweerder heeft dat ook onderkend maar de belangen van Nederland om een restrictief toelatingsbeleid te voeren desalniettemin zwaarder laten wegen. Verweerder heeft zwaar gewicht gehecht aan het economisch belang van Nederland, omdat de moeder van referent geen eigen inkomsten zal genereren. Verweerder heeft verder in het nadeel van referent meegewogen dat hij geen verantwoordelijkheid draagt voor zijn moeder, dat hij al sinds 2012 niet meer met zijn moeder in hetzelfde land woont en dat van hem een zekere zelfstandigheid kan worden verwacht nu hij 20 jaar oud was toen hij in Nederland aankwam en in Libanon meerdere banen en een eigen bedrijf heeft gehad. Volgens verweerder kan het telefonisch contact van referent met zijn moeder, dat al sinds 2012 bestaat, op dezelfde voet worden voortgezet.
5.2
De rechtbank is met eisers allereerst van oordeel dat verweerder de gemaakte belangenafweging zal moeten herbeoordelen naar aanleiding van wat de rechtbank over het familieleven van referent met zijn moeder heeft overwogen. De aspecten die daarin worden betrokken, wegen immers ook als bijzondere omstandigheden mee in de belangenafweging. Onduidelijk is hoe de tegenwerping dat van referent als jongvolwassene met werkervaring een zekere zelfstandigheid kan worden verwacht, zich verhoudt tot de door de rechtbank vastgestelde bescherming van zijn familieleven als jongvolwassene met zijn moeder. Daar komt bij dat, zoals eisers terecht hebben aangevoerd, deze belangenafweging er onvoldoende van getuigt dat rekening is gehouden met de vluchtelingrechtelijke achtergrond van het vertrek van referent uit het gezin van zijn moeder. Zo blijkt niet dat verweerder heeft meegewogen dat referent noodgedwongen als gevolg van de oorlogssituatie in Syrië van het gezin van zijn moeder is gescheiden en dat deze situatie buiten zijn wil jarenlang heeft voortgeduurd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom desalniettemin ten nadele van referent kan worden meegewogen dat hij sinds zijn jongvolwassenheid niet bij het gezin van zijn moeder heeft gewoond en geen verantwoordelijkheid voor zijn moeder draagt. Bovendien zal verweerder nader dienen te motiveren of, in het licht van de bijzondere omstandigheden en het feit dat sprake is van een objectieve belemmering, aan het economisch belang van Nederland een zwaarder gewicht kan worden toegekend. [13] De conclusie is dat verweerder een nieuwe belangenafweging moet maken.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten aanzien van [eiseres 2]
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de banden van [eiseres 2] met haar moeder, omdat door afwijzing van de aanvraag van haar moeder, [eiseres 2] niet samen met haar moeder in Nederland zal zijn. Verder heeft verweerder tegengeworpen dat [eiseres 2] maar hele beperkte banden met Nederland heeft en daarentegen hele sterke banden met Libanon, waar zij lange tijd met haar vader heeft gewoond. Zij zou als minderjarige ook weer terugkeren in het gezin van haar vader, zodat ook rekening is gehouden met haar belang als minderjarige. Ook hier heeft verweerder het economische belang van Nederland zwaar in het nadeel van [eiseres 2] meegewogen.
6.1
Nu uit overweging 5 blijkt dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd dat de belangenafweging ten aanzien van de moeder van referent in haar nadeel uitvalt, zal verweerder deze belangenafweging opnieuw moeten maken met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen. De uitkomst daarvan kan ook gevolgen hebben voor de belangenafweging ten aanzien van [eiseres 2] , nu verweerder de band van [eiseres 2] met haar moeder daarin buiten beschouwing heeft gelaten. Daar komt bij dat, zoals eisers hebben aangevoerd, ook in het geval van [eiseres 2] de belangenafweging er onvoldoende van getuigt dat rekening is gehouden met de vluchtelingrechtelijke achtergrond. En ook op het punt van de tegenwerping van het economisch belang is, zoals ook ten aanzien van de moeder is overwogen, een nadere motivering vereist. Ook ten aanzien van [eiseres 2] zal dus een nieuwe belangenafweging moeten worden gemaakt.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond vanwege het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering van het besluit. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [14] . De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
8. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid van de Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,00 moet vergoeden.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 178,00 te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.870,00 te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Eisers zijn geboren op [geboortedatum] 1979 (eiseres 1), [geboortedatum] 1982 (eiser 1), [geboortedatum] 2002 (eiseres 2), [geboortedatum] 2011 (eiser 2) en [geboortedatum] 2012 (eiseres 3)
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
4.Zie de uitleg op zitting en nadere reactie van 25 augustus 2021
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2863) en 9 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4122)
6.Hof van Justitie van de Europese Unie
7.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
8.Paragrafen B7/3.8.1 en C2.4.1.1 van de Vc en de Werkinstructie 2020/16
9.Verweerder heeft dit uitdrukkelijk in het bestreden besluit aangenomen en dit is ook erkend in de reactie van verweerder van 25 augustus 2021. De rechtbank gaat daarvan in de beoordeling uit.
10.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
11.Arrest van 2 juni 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816
12.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863, en van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:982
14.Algemene wet bestuursrecht