Overwegingen
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een terugname verzoek gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft niet op dit verzoek gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening is Italië daarom verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag.
2. Eiser stelt dat het fictief claimakkoord tekenend is voor de situatie in Italië en de wijze waarop Italië omgaat met asielkwesties. Italië heeft haar zaken niet op orde. Daarnaast merkt eiser op dat verweerder kennelijk ook niet onderzocht heeft of de Dublin-claim wel gelegd kon worden, wanneer eiser een verblijfsvergunning heeft geldt het Dublinverdrag immers niet.
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 december 2015 een asielaanvraag heeft gedaan in Italië. Ter zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat het terugnameverzoek van 28 oktober 2020 alle relevante informatie bevatte en dat Italië dus voldoende geïnformeerd is. De relevante delen van de verklaring van eiser over zijn asielaanvraag in Italië, waaronder dat hij een verblijfsstatus in Italië zou hebben verkregen na het instellen van beroep, zijn opgenomen in het terugnameverzoek. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat de registratie in Eurodac zorgvuldig heeft plaatsgevonden.Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de informatie in Eurodac niet juist is. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser een asielvergunning in Italië zou hebben. Dit blijkt evenmin uit de Eurodac-registratie. Het verzoek om terugname is daarom op goede gronden gedaan bij Italië.
4. Eiser voert aan dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Italië houdt zich niet aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Eiser stelt verder te vrezen voor schending van artikel 3 EVRMals artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat eiser voor wat betreft de gronden van zijn beroep ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en schending van artikel 3 EVRM als artikel 4 van het Handvest heeft volstaan met een vrijwel letterlijke herhaling van zijn zienswijze. In de zienswijze heeft eiser een rapport van SFH/OSAR overgelegd,een bericht van Vluchtweb over dit rapport,een media release van de Swiss Refugee Councilen een artikel in de UPdate 2020 over het AIDA-rapport dat gepubliceerd is op 27 mei 2020. Verder heeft eiser gewezen op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten de arresten Jawoen Ibrahim. De rechtbank stelt vast dat verweerder hier in het bestreden besluit gemotiveerd op heeft gereageerd. Nu eiser in beroep niet heeft onderbouwd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering stand houden.
5. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat uit zijn persoonlijk relaas mede blijkt dat hij op straat terecht zal komen, geen opvang zal hebben en dat ook geen deugdelijke asielprocedure zal worden gekregen. Ter zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser is gebleken dat eiser toegang heeft gehad tot medische zorg, dat hij een asielaanvraag heeft kunnen doenen dat hij rechtsbijstand heeft gehad in Italië.Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ondanks dat Italië niet heeft gereageerd op het claimverzoek, mag er vanuit worden gegaan dat Italië het asielverzoek in behandeling zal nemen en eiser zal opvangen in overeenstemming met internationale en Europese verplichtingen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser (naar door hem gesteld maar niet onderbouwd) alleen heeft geklaagd bij de ‘Commune’ en de burgemeester. Niet is gebleken dat de Italiaanse (hogere) autoriteiten eiser bij voorkomende problemen niet kunnen of willen helpen.
6. Eiser voert aan dat niet meer direct van de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020kan worden uitgegaan, aangezien de opvangfaciliteiten als gevolg van de Coronacrisis in Italië zijn verslechterd of zullen verslechteren. Daarnaast voert hij aan dat alle overdrachten zijn stopgezet in verband met het Coronavirus. Niet valt in te zien waarom dit niet wordt opgevat als een weigering van Italië.
7. Dat vanwege de coronaperikelen de overdracht op dit moment mogelijk niet kan worden uitgevoerd, is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Verder is niet gebleken dat de uitbraak van het coronavirus op dit moment maakt dat de zorg- en opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië niet aan de eisen voldoen of dat Italië als gevolg van de uitbraak van het coronavirus zijn internationale verplichtingen niet langer zal nakomen.
8. Op grond van het bovenstaande, heeft verweerder mogen oordelen dat eiser aan Italië kan worden overgedragen en heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.