ECLI:NL:RBDHA:2021:1161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
NL20.21236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op basis van de Dublinverordening. Eiser had zijn asielaanvraag in Italië ingediend op 29 december 2015 en stelde dat Italië niet aan zijn verplichtingen voldoet, wat de rechtbank echter niet kon bevestigen. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en dat er geen bewijs was dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. Eiser voerde aan dat de opvangfaciliteiten in Italië verslechterd zijn door de coronacrisis, maar de rechtbank oordeelde dat dit een tijdelijk feitelijk beletsel is en dat de overdracht van eiser aan Italië nog steeds mogelijk is zodra de omstandigheden dat toelaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.21237, plaatsgevonden op 13 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Madu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een terugname verzoek gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft niet op dit verzoek gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening is Italië daarom verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag.
2. Eiser stelt dat het fictief claimakkoord tekenend is voor de situatie in Italië en de wijze waarop Italië omgaat met asielkwesties. Italië heeft haar zaken niet op orde. Daarnaast merkt eiser op dat verweerder kennelijk ook niet onderzocht heeft of de Dublin-claim wel gelegd kon worden, wanneer eiser een verblijfsvergunning heeft geldt het Dublinverdrag immers niet.
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 december 2015 een asielaanvraag heeft gedaan in Italië. Ter zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat het terugnameverzoek van 28 oktober 2020 alle relevante informatie bevatte en dat Italië dus voldoende geïnformeerd is. De relevante delen van de verklaring van eiser over zijn asielaanvraag in Italië, waaronder dat hij een verblijfsstatus in Italië zou hebben verkregen na het instellen van beroep, zijn opgenomen in het terugnameverzoek. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uitgaan dat de registratie in Eurodac zorgvuldig heeft plaatsgevonden. [2] Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de informatie in Eurodac niet juist is. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser een asielvergunning in Italië zou hebben. Dit blijkt evenmin uit de Eurodac-registratie. Het verzoek om terugname is daarom op goede gronden gedaan bij Italië.
4. Eiser voert aan dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Italië houdt zich niet aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Eiser stelt verder te vrezen voor schending van artikel 3 EVRM [3] als artikel 4 van het Handvest [4] . De rechtbank stelt vast dat eiser voor wat betreft de gronden van zijn beroep ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en schending van artikel 3 EVRM als artikel 4 van het Handvest heeft volstaan met een vrijwel letterlijke herhaling van zijn zienswijze. In de zienswijze heeft eiser een rapport van SFH/OSAR overgelegd, [5] een bericht van Vluchtweb over dit rapport, [6] een media release van de Swiss Refugee Council [7] en een artikel in de UPdate 2020 over het AIDA-rapport dat gepubliceerd is op 27 mei 2020 [8] . Verder heeft eiser gewezen op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten de arresten Jawo [9] en Ibrahim [10] . De rechtbank stelt vast dat verweerder hier in het bestreden besluit gemotiveerd op heeft gereageerd. Nu eiser in beroep niet heeft onderbouwd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering stand houden.
5. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat uit zijn persoonlijk relaas mede blijkt dat hij op straat terecht zal komen, geen opvang zal hebben en dat ook geen deugdelijke asielprocedure zal worden gekregen. Ter zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser is gebleken dat eiser toegang heeft gehad tot medische zorg [11] , dat hij een asielaanvraag heeft kunnen doen [12] en dat hij rechtsbijstand heeft gehad in Italië. [13] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ondanks dat Italië niet heeft gereageerd op het claimverzoek, mag er vanuit worden gegaan dat Italië het asielverzoek in behandeling zal nemen en eiser zal opvangen in overeenstemming met internationale en Europese verplichtingen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser (naar door hem gesteld maar niet onderbouwd) alleen heeft geklaagd bij de ‘Commune’ en de burgemeester. Niet is gebleken dat de Italiaanse (hogere) autoriteiten eiser bij voorkomende problemen niet kunnen of willen helpen.
6. Eiser voert aan dat niet meer direct van de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 [14] kan worden uitgegaan, aangezien de opvangfaciliteiten als gevolg van de Coronacrisis in Italië zijn verslechterd of zullen verslechteren. Daarnaast voert hij aan dat alle overdrachten zijn stopgezet in verband met het Coronavirus. Niet valt in te zien waarom dit niet wordt opgevat als een weigering van Italië.
7. Dat vanwege de coronaperikelen de overdracht op dit moment mogelijk niet kan worden uitgevoerd, is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Verder is niet gebleken dat de uitbraak van het coronavirus op dit moment maakt dat de zorg- en opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië niet aan de eisen voldoen of dat Italië als gevolg van de uitbraak van het coronavirus zijn internationale verplichtingen niet langer zal nakomen. [15]
8. Op grond van het bovenstaande, heeft verweerder mogen oordelen dat eiser aan Italië kan worden overgedragen en heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:75.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Van 21 januari 2020.
6.Van 21 januari 2020.
7.Van 21 januari 2020.
8.UPdate 2020 nr. 23, jaargang 26.
9.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
11.Zie ook pagina 11 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
12.Zie ook pagina 9 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
13.Idem.
14.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986.
15.Zie hier de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2580.