ECLI:NL:RBDHA:2021:11585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.13598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Ugandese vrouw, haar asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had eerder in 2016 asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres heeft in 2017 een asielaanvraag in Italië ingediend, maar is in juni 2018 naar Nederland teruggekeerd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren, wat inhoudt dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de situatie in Italië zodanig is veranderd dat dit beginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiseres aangehaalde bronnen over de situatie in Italië niet wezenlijk afwijken van eerdere rechtspraak en dat er geen reden is om aan te nemen dat Italië niet in staat is om haar asielaanvraag op een humane manier te behandelen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat er geen bewijs was dat de asielprocedure in Italië te lang duurde. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13598

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.13599, op 7 oktober 2021 in Breda op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1981 en de Ugandese nationaliteit te bezitten. Zij heeft op 28 april 2021 voor de tweede keer in Nederland een asielaanvraag ingediend. Op 24 januari 2016 heeft zij voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 23 juni 2016 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit staat in rechte vast. Op 11 december 2017 is eiseres overgedragen aan Italië en op 17 december 2017 heeft zij een asielaanvraag in Italië gedaan. Eiseres stelt dat zij in juni 2018 weer naar Nederland is teruggegaan.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit, net als het eerdere afwijzend besluit dat in rechte vaststaat, gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiseres voert daartegen aan dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres zijn de door haar in de zienswijze aangehaalde bronnen [3] over de situatie in Italië onvoldoende betrokken bij het bestreden besluit. Uit deze bronnen blijkt dat Italië de instroom van vluchtelingen niet meer aankan. Eiseres stelt dat deze bronnen in eerdere rechtspraak over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië niet zijn behandeld. Eiseres vindt het daarnaast onduidelijk waarop verweerder baseert dat zij na haar overdracht toegang zal krijgen tot de opvang. In december 2017 is eiseres al eens overgedragen aan Italië en tot aan haar vertrek in juni 2018 is zij onder slechte omstandigheden opgevangen. Ze is in de opvang mishandeld en heeft hierover niet kunnen en mogen klagen. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dient te trekken, omdat Italië de asielprocedure niet onder controle heeft. Uit de fictieve acceptatie van het terugnameverzoek leidt eiseres namelijk af dat Italië kennelijk al meer dan drieënhalf jaar niet heeft beslist op het asielverzoek van eiseres van 17 december 2017.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat de Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het geschil beperkt zich tot de vraag of ten aanzien van Italië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en of verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Italië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Bij uitspraak van 19 december 2018 [4] heeft de Afdeling [5] geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft dit recentelijk bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 [6] , 25 februari 2021 [7] en 19 april 2021 [8] . Ook uit het arrest M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021 [9] van het EHRM [10] volgt dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan.
6. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang of asielprocedure waardoor Italië zich tegenover asielzoekers niet langer aan de internationale verplichtingen houdt. De rechtbank stelt vast dat de bronnen waar eiseres in haar zienswijze naar heeft verwezen dateren van voor de bovengenoemde jurisprudentie. Daarnaast schetst de informatie uit de bronnen geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de informatie waarover reeds is geoordeeld door de Afdeling en het EHRM.
7. In het persoonlijke relaas van eiseres heeft verweerder geen reden hoeven zien voor een ander oordeel. Eiseres heeft de door haar gestelde individuele omstandigheden niet onderbouwd. Uit de verklaringen tijdens het aanmeldgehoor blijkt dat eiseres in Italië eerder opvang heeft gekregen en in het kader van haar asielaanvraag tweemaal is gehoord door de Italiaanse autoriteiten. Daarnaast heeft Italië met het (fictief) claimakkoord gegarandeerd om eiseres overeenkomstig de internationale verplichtingen op te zullen vangen en de asielaanvraag in behandeling te nemen. Het ligt op de weg van eiseres om bij voorkomende problemen te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Anders dan eiseres stelt, is niet gebleken dat dit onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Daarbij wordt opgemerkt dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat zij geen aangifte van de mishandeling heeft gedaan. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiseres bij een eventuele toekomstige aangifte of klacht niet kunnen of willen helpen.
8. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Ten aanzien van de stelling dat de asielprocedure in Italië al een tijd loopt, overweegt de rechtbank dat eiseres naar eigen zeggen in juni 2018, slechts zes maanden nadat zij een asielaanvraag heeft ingediend, Italië heeft verlaten. Verder is uit Eurodac niet gebleken dat er in Italië nog een asielprocedure loopt, nu onbekend is of er een besluit op de asielaanvraag is genomen. Gelet daarop kan niet worden gevolgd dat de asielprocedure in Italië te lang duurt en dat verweerder daarom de aanvraag aan zich moet trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.https://www.ejiltalk.org/covid-19-italy-is-not-a-place-of-safety-anymore-is-the-decision-to-close-italian-ports-compliant-with-human-rights-obligations/comment-page-1/, https://www.euronews.com/amp/2020/08/04/legal-arguments-ensue-as-migrants-found-in-italy-vanish-and-found-hours-later-outside-the, https://www.dw.com/en/5-eu-states-urge-others-to-take-in-more-migrants/a-56940912, https://www.ispionline.it/it/pubblicazione/italy-receives-more-asylum-seekers-germany-libya-23587 en https://www.easo.europa.eu/italy-operating-plan-2020.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.