ECLI:NL:RBDHA:2021:11511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
SGR 21/774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap door langdurig verblijf in het buitenland en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zijn Nederlanderschap verliest door langdurig verblijf in het buitenland, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser, geboren met de Israëlische nationaliteit, verkreeg op 23 januari 1990 de Nederlandse nationaliteit. Echter, na zijn uitschrijving uit de gemeente Amsterdam in 1995 en een onafgebroken verblijf in Israël van 2003 tot 2013, heeft hij zijn Nederlanderschap verloren. De minister heeft de aanvraag van de eiser voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen, wat leidde tot een bezwaar en uiteindelijk een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het bezwaar van de eiser terecht ongegrond heeft verklaard. De eiser heeft aangevoerd dat hij verkeerd is voorgelicht door de ambassade over de gevolgen van zijn verblijf in Israël en dat het verlies van zijn Nederlanderschap niet aan hem kan worden verweten. De rechtbank oordeelt echter dat de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) limitatief bepaalt in welke gevallen het Nederlanderschap kan worden verkregen of verloren. De rechtbank concludeert dat de minister een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt en dat de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap niet onevenredig zijn.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij opmerkt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van het verlies van zijn Nederlanderschap substantieel gebruik maakte van zijn rechten binnen de Europese Unie. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] (Israël), eiser

(gemachtigde: mr. J. Houdijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een Nederlands paspoort van eiser niet in behandeling genomen.
In het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser verkreeg bij geboorte de Israëlische nationaliteit. Op 23 januari 1990 kreeg eiser de Nederlandse nationaliteit naast zijn Israëlische nationaliteit. Op 11 december 1995 werd eiser uitgeschreven uit de gemeente Amsterdam wegens emigratie naar een onbekende bestemming. Van 1 april 2003 tot en met 1 april 2013 heeft eiser onafgebroken hoofdverblijf gehad in Israël, waardoor hij het Nederlanderschap op 1 april 2013 heeft verloren. Verweerder heeft daarom de aanvraag van 16 augustus 2018 van eiser voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
1.2.
In verband met een opgelegde ontnemingsmaatregel stond eiser gesignaleerd in het Register Paspoortsignaleringen. Op 8 augustus 2018 is de executie hiervan verjaard.
1.3.
Verweerder heeft de behandeling van het bezwaar aangehouden in afwachting van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter en vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Aan de hand van het arrest Tjebbes [1] , heeft de hoogste bestuursrechter op 12 februari 2020 uitspraak gedaan. [2] Volgens deze uitspraak moet een evenredigheidstoets plaatsvinden uit het oogpunt van het recht van de Europese Unie (hierna: het Unierecht), in omstandigheden zoals die van eiser.
1.4.
Nadat eiser de mogelijkheid heeft gehad de gevolgen van het verlies van zijn Nederlanderschap kenbaar te maken, heeft verweerder een evenredigheidstoets uitgevoerd. Volgens verweerder is het verlies niet onevenredig. Vervolgens is het bestreden besluit genomen.
Wat zijn de regels?
2. De regels staan in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Volgens artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt voorop dat niemand in een land als Israël zijn Nederlandse nationaliteit wil verliezen. Hem is door de ambassade verteld dat hij zijn paspoort niet kon verlengen en het verlies van het Nederlanderschap kan daarom niet aan eiser worden verweten. Eiser is verkeerd voorgelicht. Volgens eiser ontbreekt een belangenafweging. Ondanks dat hij in Israël woont, heeft hij een hechte band met Nederland. Het verlies van het Unieburgerschap is niet proportioneel en heeft verstrekkende gevolgen, zoals het niet langer bestaan van de mogelijkheid voor de dochter van eiser om zich in de Europese Unie te vestigen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Het standpunt van eiser, dat hij verkeerd is voorgelicht over zijn Nederlandse paspoort door medewerkers van de Nederlandse ambassade en hierop heeft mogen afgaan, ziet de rechtbank als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarnaast doet eiser een beroep op het evenredigheidsbeginsel en stelt dat verweerder geen (goede) belangenafweging heeft gemaakt.
4.2.
De rechtbank is hierover van oordeel dat volgens vaste rechtspraak de RWN limitatief bepaalt in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen, dan wel verloren. Dit betekent dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen en ook niet kan worden behouden door de werking van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel [3] en het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond van eiser slaagt hierom al niet.
4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder een deugdelijke Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt. Verweerder stelt terecht dat de evenredigheid moet worden beoordeeld naar het moment van het van rechtswege verliezen van het Nederlanderschap, en daarmee van het Unieburgerschap, met dien verstande dat niet alleen de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap die zich reeds op dat moment hadden gemanifesteerd dienen te worden betrokken, maar ook de gevolgen die op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar waren. Door eiser is niet gesteld dat hij ten tijde van het verlies van zijn Nederlanderschap (1 april 2013) substantieel gebruik maakte van het recht van vrij verkeer en verblijf in de Europese Unie. Sterker nog, volgens het verslag van de hoorzitting in bezwaar is namens eiser gezegd dat hij in 2013 geen concrete plannen had om naar Nederland te gaan. Dat eiser ten tijde van de aanvraag in 2018 overwoog om zich in Nederland te gaan vestigen, is een omstandigheid waarvan niet is gebleken dat die op 1 april 2013 redelijkerwijs voorzienbaar was.
4.4.
Voor zover eiser met zijn stellingen over zijn band met Nederland een beroep heeft willen doen op het recht op privéleven, gezins- en/of familieleven, stelt de rechtbank vast dat eiser dit niet heeft onderbouwd en niet heeft geconcretiseerd. Dat de drie zonen van eiser Nederlander zijn en dat de (directe) familie van eiser in Nederland woont of gaat wonen, zoals namens eiser betoogd tijdens genoemde hoorzitting, is hiervoor onvoldoende. Ook heeft eiser niet gemotiveerd waarom de gestelde gevolgen voor zijn in 2003 geboren dochter van het verlies van eisers Nederlanderschap, voor de behandeling van dit beroep relevant zijn.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Arrest Tjebbes van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189.
2.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:423.
3.Het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8544.