ECLI:NL:RBDHA:2021:11511
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlies van Nederlanderschap door langdurig verblijf in het buitenland en de gevolgen daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zijn Nederlanderschap verliest door langdurig verblijf in het buitenland, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser, geboren met de Israëlische nationaliteit, verkreeg op 23 januari 1990 de Nederlandse nationaliteit. Echter, na zijn uitschrijving uit de gemeente Amsterdam in 1995 en een onafgebroken verblijf in Israël van 2003 tot 2013, heeft hij zijn Nederlanderschap verloren. De minister heeft de aanvraag van de eiser voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen, wat leidde tot een bezwaar en uiteindelijk een beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het bezwaar van de eiser terecht ongegrond heeft verklaard. De eiser heeft aangevoerd dat hij verkeerd is voorgelicht door de ambassade over de gevolgen van zijn verblijf in Israël en dat het verlies van zijn Nederlanderschap niet aan hem kan worden verweten. De rechtbank oordeelt echter dat de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) limitatief bepaalt in welke gevallen het Nederlanderschap kan worden verkregen of verloren. De rechtbank concludeert dat de minister een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt en dat de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap niet onevenredig zijn.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij opmerkt dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij ten tijde van het verlies van zijn Nederlanderschap substantieel gebruik maakte van zijn rechten binnen de Europese Unie. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.